MISJPATIEM (wetten). Het Joodse volk krijgt een aantal sociale voorschriften zoals behandeling van slaven en de verplichtingen van een man ten opzichte van zijn vrouw. Voorts de financiële verplichtingen die voortvloeien uit letselschade of onrechtmatige daad. Wat er moet gebeuren bij diefstal in verschillende omstandigheden en wat bij in bewaring geven van goederen of dieren, wanneer dat goed gestolen wordt of anderszins verloren gaat. Wat er moet geschieden als iemand een maagd verleidt, straf op het dienen van afgoden en het gebod de zwakkeren in de maatschappij te beschermen.
Men moet rechtvaardigheid betrachten, geen valse getuigenis afleggen en geen omkoopgeld aannemen. Het land moet het zevende jaar rusten, evenals de mensen en de dieren op de zevende dag.
De mannen moeten met de voetfeesten: Pesach, Sjawoe’ot en Soekot, voor G’d verschijnen met producten van het Land. G’d belooft de volkeren in het Land te helpen verdrijven.
Hij zal het volk zegenen als ze zich aan Zijn voorschriften houden. Het volk belooft dat zij zullen “doen en luisteren’’ wat G’d wil. Mosje schrijft alles op wat HaSjeem gezegd heeft, leest het het volk voor en gaat naar boven om de Stenen Tafelen te ontvangen.
► “Ele hamisjpatiem – Dit zijn de rechtsvoorschriften” (21:1)
In Misjpatiem worden intermenselijke, civiele rechten behandeld. Maar anders dan in het burgerlijk recht van de seculiere Europese staten. Dat laatste is een `rechten-recht`. Het regelt de rechten van de burgers onderling en de rechten van de burger tegenover de overheid.
De Tora is een plichtenleer. Hier staan niet onze rechten maar juist onze plichten centraal. Dat is een essentieel verschil. Gehoorzaamheid aan de wet is in de Joodse visie een geloofsdaad. G’d dienen is in praktische termen niets anders dan een constant bezig zijn met en zorgvuldig naleven van de opdrachten, die G’d de mens heeft opgelegd in de Tora.
Zelfs geloof in G´d, liefde en ontzag voor G´d worden gezien als (wettelijke) verplichtingen. Zelfs opdrachten, die geformuleerd zijn in intermenselijke termen zijn wij in diepste zin aan G’d verplicht. Neem “Heb je naaste lief als jezelf’’. Dat lijkt alleen een plicht van mens tot mens. Maar in feite betekent het: heb respect voor het G’ddelijke in je medemens.
►In het midden van parsjat Misjpatiem (22:7) worden vier soorten bewaarders (sjomriem) behandeld. Had G’d de inhoud van deze intermenselijke voorschriften niet aan ons eigen inzicht kunnen overlaten? De Tora lijkt alleen maar over menselijke verhoudingen te spreken. Maar tegelijkertijd behandelt de Tora – in een metafoor – de verhouding tussen mens en G’d. De mens is een bewaarder van zijn nesjama (ziel) en moet ervoor zorgen deze op een bepaald moment ongeschonden terug te sturen naar het Opperwezen. Net zoals de aardse bewakers rekening en verantwoording moeten afleggen en bij nalatigheid schuldig worden bevonden, zo is dit ook in relatie met G’d. Wanneer wij niet zorgvuldig op ons geestelijk leven passen en ons culturele erfgoed niet zuiver bewaken, moeten wij hiervoor rekening en verantwoording afleggen.
►De Tora kent dus geen wezenlijk verschil tussen offer- en rituele voorschriften aan de ene kant en civiel- of strafrecht aan de andere kant.
Het feit, dat een bepaalde norm intermenselijk gedrag regelt, vermindert het G´ddelijke karakter van de opdracht niet. Je besef van plichten is ware religie.
De Tora gaat hier ver in. We moeten zelfs onze vijanden helpen hun dieren te ontdoen van hun last.
Dit was absoluut een chidoesj (iets nieuws). Pas enkele tientallen jaren geleden is in de Europese wetgeving het beginsel opgenomen, dat mensen elkaar moeten helpen.
Tot daarvoor was de wet er voornamelijk op gericht dat mensen elkaar niet zouden aanvallen, storen of hinderen. Ook tegenwoordig geldt dit principe nog op veel juridische terreinen. We mogen elkaars privacy niet schenden. De moderne wet gaat er van uit, dat iedere levensstijl gelijkwaardig is. Ieders subjectieve waarheid is legitiem. Ik heb niet het recht om in uw levenssfeer binnen te dringen.
►De seculiere wet wil de mensen voornamelijk tegen elkaar beschermen. De mensen opvoeden in naastenliefde is geen prioriteit van de wetgever in Europa. Dit is heel vreemd wanneer men bedenkt, dat de meeste moderne rechtssystemen zijn ontstaan in landen, waar het christendom de dominante religie was. Naastenliefde is een belangrijke pijler maar in de wetgeving werd dat niet opgenomen.
►Het seculiere recht wil hoofdzakelijk de rechten van de burger veilig stellen maar voedt niet op. Vandaar dat juristen schrokken van een vonnis van het Israëlische gerechtshof na de moord op premier Jitschak Rabin, dat het niet voorkomen van deze laffe daad strafbaar stelde.
►Het Jodendom denkt daar anders over. De Tora gaat niet uit van een subjectieve waarheid maar van een absolute waarheid, de waarheid van Hasjeem. De Tora is een pure plichtenleer. En deze plichten vloeien niet per definitie voort uit de rechten van een ander, zoals de Rechten van de Mens.
►Een typisch voorbeeld hiervan is het gebod een ander lief te hebben als onszelf (Lev. 19:18). Niemand heeft het recht onze liefde te claimen of op te eisen. Naastenliefde is niet andermans recht maar wel mijn plicht.
Subjectief vertaald betekent dit, dat bij het opstaan ’s ochtends men zich voornamelijk afvraagt wat men kan betekenen voor de wereld en niet zozeer wat men kan krijgen. De Tora wil een maatschappij, waarin men niet alleen maar voor zijn eigen rechten opkomt en zijn eigen gelijk eist maar een samenleving, waarin iedereen zich in eerste instantie afvraagt wat zijn plichten zijn. Zou dit inderdaad de hoeksteen van ons bestaan vormen dan zou onze gemeenschap er totaal anders uitzien…
“Wanneer u de ezel van uw vijand ziet bezwijken onder zijn last…dan zult u hem helpen” (23:5).
►Deze pasoek, dit vers wordt beschouwd als een bron voor het verbod op het pijnigen van dieren (tsa’ar ba’alee chaim). Volgens Sefer haChinoech geldt dan zeker dat we mensen niet mogen pijnigen en hen moeten helpen wanneer zij (bijv.) onderweg pech hebben.
Wanneer wij op de E175 iemand met autopech tegenkomen zouden we volgens de uitleg dat we een ezel moeten helpen lossen om dierenleed te verzachten, niet hoeven helpen (een auto is geen ezel), maar wanneer we het iets breder uitleggen en het ook om mensenleed gaat, zal men zeker moeten assisteren. Als je zelf overbelast bent en iemand biedt je aan te helpen zeg dan niet automatisch `nee, dankjewel ik kan het wel zelf’ omdat je een ander zo niet in staat stelt een mitsva te vervullen.
►De Tora behandelt vaak uitzonderlijke grensgevallen. Maar de bedoeling is vaak veel algemener. We mogen zelfs een dove niet vloeken maar de intentie is, dat we dan toch zeker een horende niet mogen vloeken.
De Tora regelt in het begin van Misjpatiem het recht van het Joodse `slavinnetje’. Nu mocht een vader in de Joodse oudheid zijn dochter alleen verkopen als hij straatarm was en geheel niet in staat was haar te verzorgen. De Tora beschermt zo een meisje. Iedereen, die de geschiedenis van het 19e eeuwse Europa kent, weet hoe rechteloos meisjes uit een `lagere stand’ waren en hoe ze misbruikt werden in hogere kringen.
►De Tora stelt, dat de zoon van de heer, die besluit met het meisje te trouwen, haar rechten op huwelijks samenzijn, kleding en onderhoud niet mag verminderen zodra zich een andere dame aandoet (terzijde: het huwelijks samenzijn is in het Joodse recht een recht van de vrouw en een plicht van de man. In zeer veel andere culturen is dit het recht van de man).
►Dit recht geldt voor alle vrouwen maar de Tora regelt het bij de underdog, die zich in een problematische situatie bevindt.
Hetzelfde geldt bij het helpen opstaan van een ezel van uw vijand. Een hulpplicht geldt bij iedere ezel maar de Tora regelt het bij de ezel van uw vijand.
►In Dewariem (Deut.) 25: 3 regelt de Tora het verbod om een ander te slaan. Het gaat daar over een misdadiger, die zweepslagen krijgt. De Tora stelt, dat hij maximaal – na keuring door een arts – 39 slagen krijgt. Iedere klap meer acht de Tora een misdrijf van de beul en een vernedering voor de crimineel. Hier regelt de Tora een formeel verbod op het toebrengen van letsel aan een ander.
►De Tora had het verbod op letsel ergens anders kunnen regelen. Toch wordt het beschreven bij de crimineel, die een lijfstraf krijgt, omdat de Tora ook oog heeft voor deze `underdog’. Ook voor hem gelden de basale mensenrechten.
“Als de dief ’s nachts bij een inbraak betrapt wordt, klappen krijgt en sterft, geldt voor hem geen bloedschuld. Als de zon hem echter beschenen heeft dan geldt er wel een bloedschuld voor hem” (22:1-2).
►De Talmoed leidt hieruit af, dat men in het uiterste noodgeval op grond van het recht op zelfverdediging een agressor onschadelijk mag maken: ”Hij die er op uit is om u te doden, wees hem voor en dood hem eerst” (vgl. Rasji t.p.). Ieder mens heeft recht op verdediging van zijn eigendommen. Dat kan midden in de nacht uit de hand lopen. Als de inbreker de eigenaar aanvalt, heeft de eigenaar recht om zichzelf te verdedigen.
De Tora stelt (impliciet), dat je niet uit je huis hoeft te rennen om de confrontatie met de misdadiger uit de weg te gaan om zo een eventueel bloedvergieten te voorkomen. Je mag huis en haard verdedigen. In een uiterst geval kan dat leiden tot doodslag uit noodweer.
►Maar wat betekent dan de 2e pasoek (vers) over het schijnen van de zon? Rasji legt het uit als een parabel. De indringer wordt vergeleken met de zon. Wanneer u zonneklaar is, dat de inbreker geen moorddadige intenties heeft, zoals een vader, die inbreekt bij zijn zoon, heet doodslag uit zelfverdediging toch moord. Dwz. als de zoon zijn inbrekende vader aanvalt en beweert, dat hij om zichzelf te verdedigen, zijn vader moest doden, wordt hij in eerste instantie niet geloofd.
Hoe het ook zij, de Tora leert ons te balanceren op het uiterst delicate midden tussen eigen- en andermans belang.
Van de oude wetboeken hebben de Codex van Hammurabi, het Assyrische wetsstelsel en de Codex van de Chitieten de meeste aandacht gekregen. Verschillende historici hebben deze rechtsstelsels willen vergelijken met het systeem van de Tora. Het valt buiten het bestek van dit artikel hierop uitvoerig in te gaan.
Ik wil hier slechts de mening van de deken van de Amerikaanse Bijbelse archeologenvereniging, William F. Albright weergeven: “Noch de Babylonische, noch de Assyrische, noch de Chitietenwetten zijn vergelijkbaar met de Hebreeuwse wet qua zedelijk of spiritueel niveau. De laatste steekt met kop en schouders boven haar tijdgenoten uit op gebieden als eerlijkheid, sociale rechtvaardigheid, medelijden met de armen of behandeling de vreemdelingen.”
Ook in ons geval wil men nogal eens een vergelijking trekken met de Hammurabische wetgeving bij inbraak. Die luidt, dat “wanneer de dief op heterdaad betrapt wordt, hij geëxecuteerd moet worden vlak voor de plaats van inbraak en daar begraven moet worden”.
►Zij, die de eigenheid van de Tora niet doorzien, zullen direct roepen, dat het hier om een min of meer vergelijkbare regeling gaat. Men ziet over het hoofd, dat het in feite twee tegengestelde voorschriften zijn.
►Volgens de Tora is alleen in het uiterste noodgeval zelfverdediging met dodelijke afloop toegestaan, als er geen alternatieven zijn om het vege lijf te redden.
►Maar volgens Hammurabi krijgt de inbreker de doodstraf. Niet alleen als hij op heterdaad betrapt wordt, wordt hij gedood maar ook wanneer hij later in de kraag wordt gevat, wordt hij teruggebracht naar de plaats van inbraak en daar geëxecuteerd.
►Het Jodendom kent geen doodstraf op diefstal of inbraak. Het eigendomsbegrip is bij ons niet zo absoluut. Er bestaat zelfs geen werkwoord voor hebben. Een hemelsbreed verschil met Hammurabi !
Als de meridianen van een bol
Veel van onze civiele voorschriften worden in de Talmoed afgeleid met behulp van traditionele uitlegprincipes. De Talmoedische uitlegkunde (drasj, hermeneutiek) is in feite een oriëntatie van het leven op de doelstellingen en richtlijnen van de Tora.
De Talmoed geeft uitleg aan de Tora. De uitlegkunde kan gezien worden als een geïntegreerd informatiesysteem, dat de mens in staat stelt de informatie van steeds weer nieuwe levenssituaties – en met name de technologische veranderingen tegenwoordig – te verwerken in het licht van de doelstellingen en normen van de Tora.
Geïntegreerd heet een systeem, wanneer het alle aspecten van de zaak bestrijkt. Alle aspecten van de Tora vormen één organisch geheel, waarin hogere en lagere begrippen op elkaar inwerken.
De 13 uitlegregels van Rabbi Jisjmaëel, die wij elke dag in het ochtendgebed memoreren, opereren binnen dit organische geheel van het Talmoedische denken over recht. Als het geheel van de wet een bol is, dan functioneren de uitlegregels als de meridianen. Ze definiëren de bol niet, ze maken hem wel inzichtelijk en hanteerbaar.
Ik noem een voorbeeld. Eén van de grondgedachten van de Tora is, dat de mens zich ‘medelijdend’ moet opstellen zowel ten opzichte van de medemens als tegenover de dieren.
Hoewel hiervoor in de Talmoed zelf geen aanwijzingen te vinden zijn, is aannemelijk dat het idee van consideratie voor de medemens ten grondslag ligt aan de volgende zuiver juridische gevolgtrekking in de Talmoed.
Oog om oog, tand om tand
De tekst van Exodus 21:24 luidt: “Gebeurt er een dodelijk ongeluk, betaal dan een levend wezen voor een levend wezen. Een oog voor een oog, een tand voor een tand, een hand voor een hand, een voet voor een voet”. De Sadduceeën die zich uitsluitend op de letterlijke tekst van de Tora wilden beroepen, zagen dit voorschrift als een hard vergeldingsrecht. De Sadduceeën geloofden niet in de Mondelinge Leer of Talmoed.
Volgens de Talmoedische interpretatie was de bedoeling niet dat de dader gestraft zou worden met dood of verminking maar dat de schade in geld zou worden geschat en dat de beschadigde persoon met dit bedrag moest worden schadeloos gesteld.
Eén van de argumenten voor deze uitleg (die strookte met het gebruik) werd verkregen door de `dan toch zeker’ redenering kal we-chomer (de licht en zwaar of a fortiori redenering).
De redenering verloopt zo: iets verder staat in de Tora (Exodus 21:29-30) dat iemand die een rund bezit en weet dat het dier gevaarlijk is voor vreemden, eigenlijk de doodstraf verdient wanneer door zijn onoplettendheid het rund iemand doodt.
Maar volgens de tekst kan de schuldige de doodstraf ontlopen door betaling van een zoengeld. Welnu, redeneren de Rabbijnen. Als de Tora kennelijk een geldelijke compensatie voorziet in een geval waarin sprake is van dood door schuld (en dat is een ‘zwaar’ geval), dan zal er zeker een geldelijke compensatie aan de orde zijn in gevallen waarin alleen sprake is van een kwetsuur, (zoals het ‘lichtere’ geval van bijvoorbeeld het verlies van een oog etc.).
Kenmerk van het Talmoedisch denken over een rechtsbegrip is dat de mens de opdracht heeft de eigenschappen van G’d door imitatie te realiseren als ‘compagnon’ of medewerker van G’d. Alleen zo is het geestelijke aspect van de mens te begrijpen die geschapen is in Zijn Geest en naar Zijn Evenbeeld of Gelijkenis is gevormd. Dit is een nooit eindigende opdracht.
G’d heeft ons alle noodzakelijke beginselen mondeling of schriftelijk meegegeven. Het volk Israël in het algemeen en haar ‘Tora-geleerden’ in het bijzonder hebben de opdracht deze Tora-principes af te wegen en in de praktijk te brengen. Tora en Talmoed vormen onze Joodse reflectie over het juiste handelen.