Parsja Soekot

De Tora stelt, dat wij zeven dagen “in hutten (soekot) moeten wonen, opdat jullie nageslacht zal weten, dat Ik de kinderen Israëls in hutten heb laten wonen, toen Ik hen uitgevoerd heb uit het land Egypte” (Lev. 25:42-43).
De Sjoelchan Aroech, de Joodse codex, schrijft voor om direct na afloop van Jom Kippoer de soeka (loofhut) te bouwen om het nieuwe jaar direct goed te beginnen. “Stel een mitsva (gebod) nooit uit”, waarschuwen ons de Chagamiem (Wijzen). Sommigen zijn nog sneller en bouwen hun soeka zelfs voor Jom Kippoer om niet met “lege handen” te staan op Grote Verzoendag, de dag waarop ons lot voor het komend jaar bezegeld wordt.

Oesjpizien
Maar wat leert Soekot ons? Welke diepte-psychologische lessen kunnen wij uit de wankele loofhut en de sobere palmtak trekken? Bij Soekot horen ‘oesjpizien’, het Aramese woord voor gasten. Volgens de traditie wordt iedereen in de loofhut door onze voorouders bezocht. Het idee van de ‘oesjpizien’ grijpt terug op het mystieke werk de Zohar: “Als iemand in zijn Soeka zit, spreidt de Sjechiena (G’ddelijke Aanwezigheid) haar vleugels uit over de Soeka, samen met Avraham en de vijf tsaddikiem (rechtvaardigen) – Jitschak, Ja’akov, Joseef, Mosjé en Aharon – en koning David”.

Een van de belangrijkste ervaringen bij Soekot is dat wij onze permanente woningen verlaten, en ons aan de G’ddelijke bescherming overgeven. Elk van de zeven genoemde rechtvaardigen staat hiervoor symbool. Awraham verliet de stad Oer om een tocht te ondernemen waarbij hij door G’d werd beschermd. Jitschak moest vanwege een hongersnood bij de Filistijnen gaan wonen. Ja’akov moest vluchten voor zijn broer Esav en ging bij zijn oom Lavan wonen.

Diepte-psychologisch corresponderen de zeven rechtvaardigen met de eigenschappen die wij Hasjeem toekennen. Avraham staat symbool voor chessed (naastenliefde), Jitschak voor gevoera (kracht), en Ja’akov symboliseert het Tora ideaal van een uitgebalanceerde persoonlijkheid, bij wie naastenliefde en religieuze kracht in evenwicht zijn (tiferet). Deze zeven eigenschappen zijn ook verbonden met de sefirot, de verschillende niveau-sferen of dimensies van de wereld uit de Kaballa, de Joodse mystieke filosofie. Het zijn de zeven aspecten van de manier waarop G’d met Zijn schepping omgaat.

Soeka en loelav
Maar dit alles verklaart nog niet waarom wij in de soeka moeten zitten en de loelav (plantenbundel) moeten schudden. Rav Yisroel Miller heeft een aantal interessante gedachten rond de soeka en loelav ontwikkeld. Allereerst is de vertaling van het woord soekot problematisch. Betekent dit werkelijk hutten? 3322 jaar geleden woonden onze voorouders in de woestijn in tenten, niet zozeer in hutten. Wellicht kunnen we soekot beter vertalen als bedekking. Dit duidt dan op de G’ddelijke wolken, die ons gedurende de veertigjarige omzwerving door de woestijn beschermden. Deze wolken, ananee kavod, beschermden ons van alle kanten: van boven tegen de hitte, van onder tegen slangen en schorpioenen en van de zijkanten tegen de pijlen en stenen van onze vijanden.

Stevige soeka?
Maar als wij in onze soekot deze ultieme bescherming willen gedenken, dan hadden onze soekot geen gammele hutten mogen zijn maar had de halacha (Joodse wet) moeten voorschrijven, dat onze soekot hele stevige woningen zouden moeten zijn evenals de G’ddelijke bescherming als een rots in de branding is. In de woestijn werden we van alle kanten beschermd. Waarom is bij ons dan nog alleen het sechach – de dakbedekking van loof – van belang? Alle vier muren hadden ook van loof, takken en bladeren moeten zijn?! Maar dat hoeft nu ook weer niet!

Nog een ander aspect van deze wolken was, dat ze ons ook – als een wolk overdag en als een vuurfakkel ’s nachts – als een gids voorgingen door de barre woestijn. Op ieder willekeurig moment kon de G’ddelijke wolk optrekken. Het volk moest dan meetrekken. Niemand wist wanneer men zou vertrekken, wat het reisdoel was en hoe lang de reis zou duren. Is deze fundamentele onzekerheid wellicht ook een onderdeel van de soeka-experience?

Net zoals de Joden in de woestijn, weten ook wij niet waar G’d ons heenvoert in de loop van de menselijke geschiedenis. Wij geloven, dat iedere geestelijke of lichamelijke reis, ieder spirituele of fysieke traject dat G’d ons laat afleggen, voor ons bestwil is. We begrijpen lang niet altijd waar het goed voor is, maar uiteindelijk eindigt het altijd ten goede, hoe onbegrijpelijk of onverteerbaar onze beproevingen ook zijn. Inderdaad had een tsaddiek (iemand op het allerhoogste niveau van geestelijke perfectie) misschien een soeka van alleen maar takken en loof moeten hebben maar de Tora spreekt voor de gemiddelde Jood.

Hasjeem li, lo ira
Voor de gemiddelde mens geldt, dat hij zich moet concentreren op het sechach, het dak van takken, het symbool van die hoogste wolk, die tevens diende als wegwijzer van het Joodse volk. Als we maar beseffen, dat wij in opdracht van Hasjeem verder gaan, zitten we al goed. We weten niet waarheen het leven ons leidt, we zijn onzeker over onze toekomst. Maar één ding is zeker: als wij Hasjeem volgen, `lo ira’ hoef ik nergens bang voor te zijn. Het sechach is dun en niet waterproof. Insecten en ander gedierte kunnen er door heen. Het kan onaangenaam zijn maar Hasjeem sleept ons door onze beproevingen en moeilijkheden heen. Dat is de les van de breekbare loofhut.

Tevreden met weinig
We hebben geen geduld en zijn vaak zeer ontevreden. We beseffen vaak niet, dat we ook heel gelukkig kunnen zijn met minder. De eerste tien dagen van Tisjri kloppen we hard op onze borst `al cheet’ – vanwege onze zonden. We kloppen op de deur van onze Hemelse Vader, die juist in Tisjri als een Koning op het veld is: ”Zoekt Hasjeem wanneer Hij Zich laat vinden”. We kloppen vurig op ons hart en op de poorten van de Hemel maar hebben vaak geen geduld om te wachten tot de Koning Zelf opendoet. We zijn al weer weg van de Paleisdeur omdat we weer veel te druk zijn met onze aardse besognes. Elke ochtend zeggen we `kavee el Hasjeem’ – hoop op G’d. We moeten geduld tonen. Goede dingen kosten tijd. De Koning deed open met Jom Kippoer. De vijf gebeden van Jom Kippoer hebben ons totaal schoongewassen. Hasjeem doet open met glimlach. Hoe kunnen wij dat beantwoorden? Met simcha, oprechte vreugde in alles en met alles. Dan gaan we over in zeman simchatenoe, de tijd van onze vreugde, Soekot.

Vreugde
Wanneer kunnen we blij zijn? Wie is rijk? Hij, die tevreden is met zijn deel. Zelfs als het niet gaat zoals wij hadden gedroomd. Willen we echt `steigen’ – een stijgende lijn van religiositeit? Lees dan mee in Pirkee Avot (6: 4): “Zo is het ook met Tora-studie: eet brood met zout, drink water nauwkeurig toegemeten, slaap op de grond en leid een leven van ontberingen. Maar span je toch voortdurend in voor de Tora-studie. Als je zo handelt, dan ben je gelukkig en gaat het je goed. Gelukkig zul je zijn in deze en het gaat u goed in de toekomstige wereld”. Niet gering: we erven beide werelden met deze instelling!

Pirkee Avot dringt er niet op aan om afstand te doen van onze rijkdom en armoedig te leven om Tora te leren. Wij kennen geen gelofte van armoede. Pirkee Avot richt zich alleen tot degenen, die reeds in extreme armoede leven en zegt ‘zelfs als je niet meer dan een droge korst brood hebt om in zout te dopen, vergeet dan toch niet om Tora te leren’. Iemand die rijk is moet zich dan zeker met Tora leren bezighouden.

Wat wij ons moeten realiseren, is, dat wij onze spirituele groei niet mogen uitstellen tot onze economische situatie verbetert. Wij zijn dan hoogstwaarschijnlijk de rest van ons leven bezig te proberen onze materiële positie te verbeteren ten koste van Tora leren en emotionele groei. Het uiteindelijke gevolg zal dan zijn, dat wij deze wereld verlaten zonder Tora.

Hemels
De soeka laat ons naar de Hemel kijken. We hoeven ons geen zorgen te maken over onze koved. Eer en het geluk zijn het gevolg van constante, nauwgezette Tora-studie. De vreugde van Tora leren is niet altijd zichtbaar of voelbaar. Het is een bovenaardse beloning die uiteindelijk meer door de ziel dan door het lichaam genoten zal worden. Voor het lichaam is Tora-studie soms zelfs pijnlijk en moeilijk. Maar wij moeten beseffen dat we niet op deze wereld gekomen zijn voor rust en ontspanning maar om te werken. We moeten ons gedragen alsof we ingehuurde werkkrachten zijn, zoals er staat: ‘wij zijn dagloners’ [Eroevien 65a] en als soldaten aan het front, die snel eten, onregelmatig slapen en altijd klaar staan voor de oorlog. Zo staat er ook geschreven: ‘een mens is geboren om te werken’ [Job 5:7].

Wanneer men gewend raakt aan deze levensstijl, zal men de religie niet zo zwaar ervaren omdat men de juiste instelling heeft. Dit is de geest waarin de Chagamiem spraken: ”Dit is de weg van de Tora – eet brood met zout”. Deze discipline betekent afzien van luxe en plezier. Onze liefde voor en gehechtheid aan de Tora moeten zo diep zitten dat we ons niet eens bewust worden van gebrek aan luxe of moeilijke levensomstandigheden. De ware kracht van de Tora ligt in het feit dat het haar leerlingen de serene rust geeft om het leven met blijdschap en geluk temidden van gebrek te genieten.

De soeka leert dat geen leven nu eenmaal probleemloos verloopt. G’d eist niet hetzelfde niveau van Tora geleerdheid van ieder van ons maar verwacht wel dat we ons maximaal inzetten om Tora kennis te bemachtigen. De resultaten zullen afhankelijk zijn van onze inspanningen. Soekot vieren we in Tisjrie – aan het begin van het regenseizoen – om het verschil tussen deze feestdag en alle andere Jamiem toviem duidelijk te maken. Alle andere Jamiem toviem herinneren aan spirituele gebeurtenissen – vrijheid, openbaring en vergeving. Maar op Soekot staat tevredenheid met onze aardse zegeningen centraal, het Hemelse in het aardse.

De vier soorten
Volgens de Tora bestaat er groot verschil tussen de twee hoofd-mitsvot van Soekot, het wonen in de soeka en het schudden met de loelav. Normaliter heeft een Jom tov één centraal thema in een cluster van mitsvot. Soeka en loelav lijken niet erg met elkaar verbonden. Soeka is een mitsva van 24/7: 7 of 8 dagen continu, inclusief slapen, 24 uur. De loelav hoeft alleen maar één keer geschud te worden, volgens de Tora alleen op de eerste dag Soekot. In het Beet hamikdasj, de Tempel te Jeruzalem, moest de loelav echter 7 dagen lang geschud worden. Tegenwoordig schudden ook wij de loelav 7 dagen maar alleen ter herinnering aan het Beet hamikdasj. Waarom is de loelav minder dan de soeka?

Rav Yisroel Miller meent, dat dat de soeka symboliseert, dat wij beseffen, dat G’d altijd voor ons zorgt. Iedereen, die dit wil zien, krijgt in de wereld om ons heen volop de gelegenheid om dat dieper tot zich te laten doordringen. Als wij zien hoe een boom groeit of een mens functioneert, valt ons de ingenieuze wijze van G’ds creatie direct op. Deze ervaring kunnen we vrijwel continu opdoen als wij ons maar even open stellen voor G’ds wonderen in de natuur en in de techniek. Want ook de meest complexe computer is – via de schepping van de mens – ook één van G’ds scheppingen. Daarom is de mitsva van soeka doorlopend.

Van onder naar boven
De loelav symboliseert een omgekeerde geestelijke beweging. Ik neem aardse objecten en verhef die tot Hasjeem. Ik schud de loelav in alle windrichtingen, naar boven en beneden. In gebarentaal maak ik duidelijk, dat alles wat ik heb aan Hasjeem behoort, die overal is. De loelav, de tak, die bouwmateriaal en rijkdom symboliseert, de etrog, die voedsel vertegenwoordigt, de geurende mirtetakken, die de aangenaamheden van het leven weergeven en de beekwilgentakken, die de alledaagse trivialiteiten voorstellen, tillen we op naar G’ddelijk niveau om aan te geven, dat wij het aardse met het Hemelse willen verbinden. We zoeken contact met het Hogere, we nemen geen genoegen met een puur fysiek bestaan. We willen uit onze aardse verslavingen treden om het G’ddelijke in de wereld deelachtig te worden. Deze geestelijke verheffing ervaren we maar weinig. Daarvoor is veel eigen inspiratie van beneden naar boven nodig. Dat kost veel energie, inzet en geloof. Daarom is de mitsva van loelav – buiten de Tempel – veel beperkter dan die van soeka. We mogen onszelf niet voor de gek houden. Dat hoge niveau kunnen we niet altijd opbrengen.

Maar in het Beet hamikdasj konden we het wel. Daar waarde de G’ddelijke inspiratie rond als nergens anders. Daar kon die spirituele hoogte wel regelmatig gehaald worden. Hoewel we nu geen Beet hamikdasj meer hebben, is een `zecher’ – een herinnering, zeker op zijn plaats. We mogen niet vergeten, dat er tijden waren, waarin geestelijke verlichting gemeengoed was. Wat nu nog ‘n utopie lijkt, was toen voor de gemiddelde burger haalbaar – in ieder geval op hoogtijdagen toen heel het Joodse volk eensgezind naar Jeroesjalajiem trok om Hasjeem te dienen.

Mo’adiem lesimcha – een goede Jom tov!

Reacties zijn gesloten.