WA’ERA (en Ik verscheen). G-d zegt tot Mosjee dat hij het klagen van het volk heeft gehoord en dat hij de Joden moet vertellen dat G-d ze uit Egypte zal voeren, maar ze luisteren niet. Dan beveelt G-d Mosjee naar Farao te gaan en hem te vragen het Joodse volk vrij te laten. Na een geslachtsregister draagt G-d Mosjee weer op naar Farao te gaan, waar Aharon zijn woordvoerder zal zijn. Als ze bij Farao komen, werpt Aharon zijn staf op de grond, waar deze een slang wordt. Echter, de tovenaars van Farao doen hetzelfde. Farao weigert op het verzoek van Mosjee en Aharon in te gaan. Dan strekt Aharon zijn staf over de Nijl uit en al het water verandert in bloed. Desondanks weigert Farao de Joden te laten vertrekken, waarna de plaag van de kikkers volgt. Echter, ook de tovenaars van Farao kunnen kikkers over het land laten komen. Na het verdwijnen van de kikkers slaat Aharon het zand, waarop luizen het land overwoekerden. Zelfs dat konden de tovenaars ook, maar het ongedierte verdrijven niet. Farao wil nog niet naar Mosjee luisteren. Dan ontstaat de plaag van wilde dieren, die het land Gosjen niet bezoekt. Farao staat dan de Joden toe te offeren maar daartoe mogen ze niet Egypte verlaten. Mosjee wil drie dagreizen ver gaan, maar dat staat Farao niet toe. Afwisselend verhardt G-d het hart van Farao of de koning zelf verhardt zich. Daarna volgt de veepest, maar van het vee van de Joden sterft er niet één. Mosjee en Aharon krijgen de opdracht handenvol ovenroet in de lucht te werpen; de stofwolk die dit veroorzaakt brengt huidontsteking te weeg bij mens en dier. Maar nog luistert Farao niet. Dan daalt een zeer zware hagel uit de hemel neer en al wat in het veld is sterft; ook het gewas is verwoest.
“En Ik verscheen aan Avraham, aan Jitschak en aan Ja’akov met de naam Sjad-dai maar mijn vierletterige G-dsnaam, daarmee ben Ik ze niet bekend geworden” (6:3).
►Verschillende betekenissen van de G’dsnamen
Zien werkt altijd beter dan weten of horen. Iets wat wij met eigen ogen aanschouwd hebben kan niet misverstaan worden. Fouten of bedrog zijn doorgaans uitgezonderd. De naam Sjad-dai wijst op een verschijningsvorm, waarin G-d het slechte laat bestaan, maar daaraan beperkingen oplegt. Het leven van onze Aartsvaders Avraham, Jitschak en Ja’akov was vol tsores. Avraham werd in de kalkoven gegooid en moest zwervend door het leven. Zijn vrouw werd geschaakt. Jitschak werd bijna geslacht en moest ook zwerven. Zijn putten werden dichtgestopt en Ja’akov had het meest te lijden. G-d beperkte hun ellende en redde hen doorlopend uit hun benauwenis.
►Vierletterige G-dsnaam: totale barmhartigheid
G-d laat zich aan Mosjee echter op een hogere wijze kennen. De vierletterige G-dsnaam duidt op de totale barmhartigheid, een erbarmen waar niets slechts mee vermengd is. Dit hadden de Aartsvaders nooit ervaren. Nu zouden de Bnee Jisra’eel dat meemaken. Het feit dat G-d hun kinderen zelfs zou bevrijden uit Egypte was een uitvoering van deze eerste belofte: dat G-d Zijn Wezen kenbaar zou maken aan de afstammelingen van de Aartsvaders. De tweede belofte die ook nog niet ingelost was, was het land Israël. Ook dat had Hij de Aartsvaders beloofd maar hen nog niet gegeven. Dit aspect wordt vermeld in pasoek 4: ‘Ook heb Ik Mijn verbond met hen opgericht om hen te geven het land Kena’an’.
►Hoger G’dsbesef
Bij het verbond tussen de stukken had Hasjeem tevens gezegd dat de Bnee Jisra’eel slaaf zouden worden, maar de Egyptenaren maakten het nu wel erg bont. Zo wreed had G-d de slavernij niet bedoeld. De Avot, Aartsvaders hadden een ongekend G-dsvertrouwen. Ook al werd er niets van alle beloften gerealiseerd, toch bleven zij gelovig. Nu zou een hoger G-dsbesef aan de wereld worden meegedeeld. Dit was het volgende stadium van openbaring.
►Mosjee’s ongeduld afgestraft.
Aan het einde van de vorige Parsja zei G-d: ’Nu zul je zien wat Ik Farao zal aandoen’. Mosjee wordt ongeduld verweten. Hij maakt Hasjeem subtiel verwijten. Rasji zegt al dat dit betekent dat Mosjee wél de oorlog met Egypte zal zien, maar niet de bevrijding van Kena’an in de oorlog met de zeven volkeren en hun 31 koningen. Mosjee’s ongeduld wordt hier ernstig afgestraft.
►Langdurige oorlog niet voor Mosjee
Op een tweede niveau begrepen zegt G-d tegen Mosjee: “Ik ben de vierletterige naam, Die was, Die is en Die zal zijn. Een mens van vlees en bloed kan zijn belofte niet waarmaken, want vandaag is hij er en morgen niet meer. Als hij zijn belofte nu niet nakomt, wanneer dan wel? Maar Ik leef voor eeuwig en daarom hebben de Aartsvaders Mij nooit beschuldigd dat Ik hun beloning niet direct gaf. Jij, Mosjee, bent ongeduldig en wil meteen resultaten zien. Daarom mag jij het land Israël niet betreden omdat de oorlog tegen de Kena’anieten bijzonder lang zal duren: het zijn 31 koningen. Farao is slechts één koning, en die zal je inderdaad vrij snel ten onder zien gaan”.
►Derde betekenis van de verschillende G’dsnamen
Ten derde wil G-d duidelijk maken dat Hij de wereld uit het niets geschapen had, de creatie uit ex nihilo. Men was tot dan nog niet gewend te denken in termen van vernieuwing van de wereld. Daarom moest G-d deze wonderen verrichten zodat men met terugwerkende kracht zou geloven dat de hele wereld uit het niets geschapen was. Dat verklaart G-d ook wanneer hij zegt: hierbij zul je weten dat Ik de vierletterige naam ben, Die boven tijd en plaats verheven is, Die de wereld uit het niets geschapen heeft.
►De naam Sjad-dai duidt alleen op het feit dat G-d de ongebreidelde uitbreiding van de wereld een halt toeroept en roept: dit is daj, genoeg. Ook Jitro roept dit uit wanneer hij alle wonderen aanschouwt (18:11): “Nu weet ik dat G-d groter is dan alle goden”. De wonderen in Egypte duiden op de vernieuwingskracht van G-d. Net zoals Hij de natuur kan veranderen, kon Hij de natuur scheppen.
►Herleving der doden
Een vierde manier om te begrijpen volgt de uitspraak van onze Wijzen (B.T. Sanhedrin 90b). Daar staat: ‘Waarvan wij weten dat de herleving der doden uit de Tora stamt?’ Omdat er geschreven staat: ‘Ook heb Ik opgericht Mijn verbond met hen om aan hen te geven het land Kena’an. ‘Aan jullie’ staat er niet, maar: ‘aan hen’. Dit betekent dat men in de toekomst het land ongehinderd zal kunnen bezitten. Dat slaat op de tijd van de herleving der doden.
►Avraham was het land toegezegd. Toen hij een begraafplaats voor Sara zocht, moest hij een stuk land voor veel geld kopen. Ook Jitschak moest vechten voor de bronnen. Ja’akov moest een stuk land voor honderd kesita kopen. Toch hadden ze geen aanmerkingen op de G-ddelijke belofte. Zij begrepen dat dit voornamelijk voor hun kinderen gold en niet voor henzelf. De Aartsvaders bezaten het Heilig Land voornamelijk om daar begraven te worden. Alleen in de tijd van de herleving van de doden, zullen onze Aartsvaders een deel hebben in het land Israël. De herleving der doden heeft zeker te maken met de vernieuwing van de wereld. Degene die gelooft dat de wereld uit het niets geschapen is, kan ook aannemen dat er zo iets bestaat als een herleving der doden.
“En er zal bloed zijn in het gehele land Egypte” (7:19)
►Doelen van de 10 plagen
De tien plagen waren gericht tegen het zelfzuchtige, materialistische Egypte. De Nijl vormde de basis en de belichaming van Egypte’s economie en macht. Het is daarom niet toevallig dat het lammetje de afgod van Egypte was omdat het lam het sterrenbeeld is van de maand Niesan, waarin de Nijl buiten zijn oevers treedt.
►Pharao beweerde dat hij de Nijl geschapen had; daarom waren de plagen gecentreerd rond de Nijl. De eerste plaag was tegen de Nijl gericht, de tweede kwam voort uit de Nijl; een aantal plagen werden aangekondigd aan de oever van de Nijl.
►Andere gevolgen van de plagen
Wanneer G’d een volk straft, wordt eerst zijn afgod aangepakt. De bloedplaag trof de Nijl zelf waardoor de oppermacht van G’d werd aangetoond, omdat Hij de natuur naar believen kan veranderen. Bovendien zorgde de bloedplaag ervoor, dat de Egyptenaren afhankelijk werden van de Joden, een vergelding voor hun vernederende vreemdelingenstatus. Tevens konden de Joden meegenieten van de grote rijkdom van Egypte die in de jaren van hongersnood gegenereerd was.
►Omdat alleen bij de Joden nog drinkbaar water aanwezig was, moesten de Egyptenaren water kopen bij hun slaven. Massaal stroomden vele deviezen uit Egypte’s schatkist naar het Joodse volk. Daarmee werd een begin gemaakt met de vervulling van de belofte, dat de Bnee Jisra’eel zouden uittrekken met ‘grote rijkdom’.
►Maar de plagen waren ook een les voor Am Jisra’eel. Een andere interessante verklaring wijst er namelijk op, dat water in zijn natuurlijke omgeving koud is en bloed over het algemeen warm. G’d wilde met die eerste plaag tonen, hoe men vanuit het afgodische Egypte kon komen tot het ware Jodendom. De eerste stap is de ijzige onverschilligheid voor alles wat met kedoesja (heiligheid) te maken heeft, om te zetten in warmbloedig enthousiasme.
“Ik zal uw hele gebied met kikvorsen teisteren” (8:2)
► De tweede plaag, kikvorsen, vormde een invasie in alle aspecten van het dagelijkse leven. De kikvorsen zaten in de ovens, in de slaapkamers en zelfs in de magen van de Egyptenaren. De kikvorsen waren bereid zich volledig op te offeren in opdracht van Hasjeem. De tweede plaag liet zien hoe de natuur in dienst van G’d staat – en geen zelfstandig leven leidt – en het leert het Joodse volk dat voor een goede start met ‘Jiddisjkeit’ veel opoffering nodig is. De kikvorsen waren kleine schepseltjes, die door hun massaliteit de machthebbers een enorme schrik aanjoegen. Zo werd de overheersing vergolden.
►Erkenning van G-ds Almacht
We zien dat er een relatie is tussen de plagen en de Nijl, maar wat is hier de boodschap achter? Bij de aankondiging van de eerste plaag (bloed) sprak Mosjee tot Farao: “Zo spreekt de Eeuwige: ‘Hierdoor zal u weten dat Ik de Eeuwige ben: zie, ik sla met de staf die Ik in mijn hand heb op het water in de Nijl en het zal veranderen in bloed’.” (7:17). De boodschap wordt hier expliciet genoemd, de plagen die zouden volgen waren bedoeld om aan Farao en heel Egypte duidelijk dat G-d de Eeuwige is en dat niet Farao, de Nijl, of welke andere afgod dan ook bepaalt wat er in de wereld gebeurt.
►De magiërs aan het hof bootsten de plagen van het bloed en de kikvorsen na, en Farao nam dit als bewijs aan dat Hasjeem niet oppermachtig was. Maar de plaag van de luizen, die op de kikvorsen volgde, konden de magiërs niet nabootsen. Zij konden alleen de zichtbare natuur beïnvloeden en de luizen waren te klein. Toen moesten de magiërs erkennen dat het de vinger van G-d was. Bij hen was de boodschap uit 7:17 duidelijk overgekomen. Maar Farao wilde het nog niet erkennen. Wanneer de waarheid in conflict is met het eigen belang is de mens in staat zichzelf een leugen voor te houden, en dit was het geval met Farao. Hoewel het voor de Egyptenaren niet zo veel uitmaakte welke G-d zij zouden dienen, maakte het voor Farao veel uit, het zou zijn positie immers onderuit halen. Daarom hield hij het zo lang vol om de waarheid te ontkennen.
►De plagen zijn in groepen van 3 verdeeld, met de tiende plaag in een aparte categorie alleen. De eerste drie plagen dienden om aan te tonen dat G-d de Eeuwige is. Bij de aankondiging van de vierde plaag wordt duidelijk wat de boodschap achter de volgende drie plagen is: “opdat u zult erkennen dat ik de Eeuwige ben tot midden in het eigen land” (8:18). Met de tweede serie plagen (wilde dieren, pest en builen) toonde G-d aan dat Hij niet alleen invloed heeft op de aarde (waar de eerste drie plagen uit voortkwamen), maar op de hele omgeving.
►De eerste van de derde serie plagen (hagel), die de laatste is die in deze parasja wordt genoemd, werd aangekondigd met de volgende boodschap: “opdat u zult weten dat er niemand is op de gehele aarde zoals Ik” (9:14). Bij elke serie plagen gaat G-d een stapje verder om aan te tonen dat Hij de Almachtige is, zodat Farao zich uiteindelijk niet meer achter zijn leugens zal kunnen verbergen en de waarheid zal moeten erkennen wanner de climax wordt bereikt met de plaag van de eerstgeborenen in de volgende parasja.
Shabbat Shalom.