“En het geschiedde op de dag, waarop Mosjé het oprichten van de Tabernakel beëindigd had en hij haar gezalfd en geheiligd had, haar en al haar voorwerpen, en van het altaar en al zijn voorwerpen en deze gezalfd en geheiligd had, toen offerden de vorsten van Israël, de hoofden van hun vadershuizen”(7:1-2).
De Tabernakel vormde het ontmoetingspunt tussen Hemel en aarde. In het allerheiligste mat men geen plaats meer bij de Heilige Arke. Wanneer men mat van muur tot muur nam de Aron Hakodesj geen plaats meer in. Hier ontmoetten ruimte en bovenplaatselijk, tijdelijk en boventijdelijk elkaar. De Tabernakel, en later de Tempel, waren een inspiratiebron voor alle bezoekers en pelgrims.
In de mystiekleer wordt nader uitgelegd welke invloed de zuivere aanwezigheid van de Sjechiena had op de bezoekers van de Tabernakel en de Tempel. G’d bestuurt Zijn wereld via de Sefirot – heilige sferen die de mens een geweldige opsteker geven. De mystiekleer stelt, dat met name de eigenschappen van G’ddelijke uitstraling Kether (kroon), Chogma (wijsheid) en Bina (begrip) in de Tabernakel sterk vertegenwoordigd waren. Door zich op deze drie G’ddelijke eigenschappen te concentreren, kan de mens spiritueel verheven worden.
Kether – `kroon’ – is de sfeer van alleen Zuiver Zijn, niet van vorm. Het is een zuivere bestaanstoestand, die de mens reinigt. We kunnen ons daar slechts een vage voorstelling van maken. Ons denkvermogen kent geen andere bestaansmodus dan vormen van activiteit. Kether is de meest intense vorm van bestaan, het is het aanvoelen van de G’ddelijke stroming door de wereld die niet door vorm of reactie begrensd wordt. Dit is de eerste Sefira, die `kroon’ genoemd wordt. Deze Sefira heet niet hoofd maar kroon. Kroon is iets dat je boven op het hoofd zet en het geeft aan dat deze G’ddelijke sfeer die actief was in de Tabernakel wel van onze kosmos is maar niet daarin geïncorporeerd is. Het is van een andere dimensie en hoort tot een andere zijnsorde maar is als de G’ddelijke transcendentie juist het begin van al de menselijke spiritualiteit.
Ik neem u mee naar een stuk Kabbala, dat de psycho-religieuze gevolgen van de ontmoeting van mens en G’d schetst: “Imiteer je Schepper. Dan zul je het geheim van de Hemelse vorm binnengaan, het G’ddelijke beeld waarnaar je werd geschapen”. Inderdaad zo staat in Bereesjiet (1:26): “Laat ons een mens maken naar Ons beeld, als Onze gelijkenis”. Maar als je alleen in je lichaam en niet in je handelingen op het G’ddelijke lijkt, zul je de vorm verstoren. Men zal over je zeggen: “Een prachtige vorm, die lelijke daden verricht”. Want de essentie van het G’ddelijke beeld is handelen. De G’ddelijke Sefirot manifesteren zich in deze wereld als G’ddelijke handelingen, variërend van liefdesuitingen tot veroordeling. Wat heeft het voor zin dat je anatomie gelijkt op de G’ddelijke vorm als je handelingen niet op die van G’d lijken? Imiteer dus de daden van Kether, waar de dertien eigenschappen van barmhartigheid volmaakt en onbesmet door streng oordeel aanwezig zijn. Kether is de onvoorwaardelijke liefde, waarop de Profeet Micha zinspeelde: “Wie is een G’d als U, vreugde scheppend in liefde? U wilt opnieuw erbarmen met ons hebben. U zult al onze zonden in de diepte van de zee slingeren” (7:18-20;vgl. Sjemot 34:6-7; B.T. Rosj Hasjana 17b).
De Baäl Sjem Tov (1698-1760) legde eens uit, dat: “Hebt uw naaste lief, gelijk uzelf” een verklaring vormt op het vers uit Dewariem 6:5: “U moet van uw G’d houden met heel uw hart, met heel uw ziel en met alles waartoe u bij machte bent”. De liefde van de mens voor Zijn Schepper komt tot uitdrukking in de liefde voor Zijn schepselen. Men ziet dit ook in de praktijk van het dagelijks leven. Wie van een vader houdt, houdt van zijn kinderen. Vaak vindt een vader in het feit dat men op zijn kinderen gesteld is, het bewijs dat ook hij gewaardeerd wordt. De verticale en horizontale relatie lopen in elkaar over. Daarom gaat de Tomer Dewora (de palmboom van Dewora van Rabbi Mosjé Cordovero (16de eeuw)) verder: “ Je verlangen dient uit te gaan naar het welzijn van je medemensen. Welwillend moet je uitzien naar hun geluk. Laat hun eer je net zo kostbaar zijn als die van jezelf (Awot II:10), want jij en je naaste zijn één en hetzelfde. Vandaar dat ons wordt gezegd: “Heb je naaste lief, gelijk jezelf” (Wajikra 19:18). Je verlangen dient uit te gaan naar wat goed is voor je naaste. Belaster nooit mensen, wens ze geen schande en schade toe. Zoals G’d ons schande noch lijden toewenst, omdat wij gehecht zijn aan Hem, zo zou je iemand anders ook geen ellende, schande, lijden en rampspoed moeten toewensen. Je zou je zijn lijden net zo moeten aantrekken als je eigen lijden. Verheug je over andermans geluk alsof je jezelf erin koestert.
G’d gedraagt zich niet zoals een mens zich normaal gedraagt. Als de ene persoon de ander kwaad maakt, kan de laatste, ook nadat zij zich hebben verzoend, zich er niet toe zetten degene die hem beledigd heeft, lief te hebben zoals hij hem daarvoor liefhad. Als je een zonde begaat en naar G’d terugkeert, kom je op een hoger niveau: “Zij die tot G’d terugkeren, nemen een plaats in waar zelfs de grootste Tsaddikiem (rechtvaardigen) niet kunnen komen” (B.T. Berachot 34b). Wanneer je tot G’d terugkeert en Zijn aanwezigheid in jouw persoonlijkheid herstelt, is Zijn liefde voor jou niet hetzelfde als voorheen maar juist veel groter. Dit is de betekenis van: “U zult opnieuw medelijden met ons hebben”. G’d zal Zijn barmhartigheid vergroten, ons genezen, ons meer tot elkaar brengen.
Zo zal je je moeten gedragen ten opzichte van je medemens. Koester geen wrok vanwege de woede die je gevoeld hebt. Als je ziet dat hij het goed wil maken, toon dan nog meer medelijden en liefde dan voorheen. Zeg dan tegen jezelf: “Hij is als iemand die terugkeert naar G’d. Ongeëvenaard zelfs door de grootste Tsaddikiem”. Intensiveer je vriendschap met hem en betoon je beter dan de mensen die volstrekt oprecht met je zijn omgegaan en die je nooit vernederd hebben. Als je zo handelt, ontwikkel je eigenschappen waardoor je op G’d gaat lijken. Dit heeft ook een wisselwerking in de relatie met de Hemel. Medelijden hier op aarde wekt een reactie Boven op. Zoals jij je hier op aarde gedraagt, zal het je lukken om dezelfde eigenschappen bij G’d Boven te openen. Want zoals jij hier op aarde met je medemens omgaat, straalt het uit vanuit de Hemel. Door je met chessed (liefde) te gedragen tegenover anderen, veroorzaak je dat die G’ddelijke eigenschap van chessed ook op de wereld schijnt.
De mens wordt in de Tabernakel geconfronteerd met het zuivere bestaan van G’d. En dat wekt nederigheid op. Ingetogenheid en bescheidenheid verenigt alle andere karaktertrekken in zich. Nederigheid is de menselijke reactie op de ontmoeting met Kether, het Zuivere Zijn. Realiseer je dat G’d doorlopend de wereld ondersteunt en onderhoudt. G’d voedt alles van de gehorende buffel tot de neten (B.T. Awoda Zara 3b). G’d veracht geen enkel creatuur. Zou Hij Zijn schepselen onbetekenend achten, dan zouden zij in het niet verdwijnen en geen moment kunnen bestaan. G’d aanschouwt en ondersteunt alles en straalt een ongelooflijke barmhartigheid over de hele wereld uit. Zo ook dien jij goed te zijn voor alle schepselen en geen van de creaturen te minachten. Zelfs het meest onbeduidende detail in het heelal moet in onze ogen belangrijk zijn. Wij moeten ervoor zorgen. Wees goed voor degene die jouw chessed (liefde) en goedheid nodig heeft.
In de Kabbala wordt Kether gelokaliseerd in het hoofd, vandaar dat Tomer Dewora stelt dat ons hoofd niet gespannen moet zijn opdat wij iedereen gerust stellen. Door volledig accepterend te zijn, verzachten wij de Gewoerot, de vernietigende krachten van het strenge oordeel. We integreren ze opnieuw. Zo helpen we ook mensen die overspoeld worden door woede hun slechtheid te verzachten. Met welwillendheid overreden wij ze en daarbij putten we uit de G’ddelijke wijsheid om hun hardheid te matigen. In de Tabernakel verenigen wij ons met G’ds wil die uitstraalt vanuit Zijn wonderlijke wijsheid, van waaruit Hij alles geruststelt. Het is deze kracht waar men uit kan putten om vriendelijk te zijn tegenover iedereen. Wanneer wij ons met onze medemensen verheugen, verheugt zich ook de Geest van G’d: “Als de geest van de mens zich met een ander verheugt, verheugt zich ook de Geest van G’d” (Awot III:11).
Onze oren moeten altijd afgestemd zijn op het goede. We mogen geen lesjon hara, roddel en achterklap accepteren. Zo zijn wij in staat om op een spirituele wijze te luisteren. Daar komt geen harde taal binnen en geen boosheid laat ook maar een spoor achter. We moeten leren om alleen maar naar de positieve, nuttige dingen te luisteren en niet naar de dingen die kwaadheid en hardheid creëren. Onze ogen mogen geen schandelijke dingen zien. We moeten altijd open blijven voor degenen die lijden om zoveel mogelijk medelijden met ze te hebben. Als we arme mensen zien lijden, mogen we nooit onze ogen sluiten. Houdt de zielige figuur zolang mogelijk in je gedachten en wek medelijden voor hem op, van G’d en je medemens. Ons gezicht moet altijd stralen; verwelkom iedereen met een vriendelijke blik want over Kether, de Hemelse kroon wordt gesteld dat “er leven is in het licht van het gelaat van de Koning” (Spreuken 16:15). We moeten slechts vreugde en vriendelijkheid uitstralen, niets mag ons storen. Als religieuze mensen kennen wij slechts goedheid omdat G’ds goedheid doorlopend door de schepping stroomt.
Onze mond mag alleen goede dingen uiten. We moeten onze Schepper imiteren. Onze woorden moeten slechts Tora-woorden zijn en uitdrukkingen van welwillendheid. Uit nooit boze of lelijke woorden. Vloek nooit en praat geen onzin. We moeten altijd positief spreken. Al deze goede karaktertrekken vallen onder de nederigheid. Wil je dichter bij de Hogere Werelden komen, wil je inklikken op Hemelse structuren, op G’d lijken en de fonteinen van Hemelse welwillendheid openen, dan moet jij je hierin verdiepen. Het is onmogelijk om al deze goede eigenschappen in één dag te verwerven maar via de eigenschap van nederigheid zal het langzamerhand lukken. Zodra men bescheidenheid en ingetogenheid verworven heeft, zullen alle andere goede eigenschappen volgen. De eigenschap van Kether is, dat het zichzelf totaal verootmoedigt en onderwerpt tegenover zijn Schepper. Wij zijn niets meer dan een stofje in het grote heelal. Nederigheid leidt tot alle goede eigenschappen.
In de Tabernakel lichtte ook de G’ddelijke eigenschap van Chogma. Chogma is een dynamische Sefira, de grote stimulator in het heelal. Deze Hemelse wijsheid spreidt zich uit over elk levend wezen. Hierover zegt de Psalmist (104:24): “Hoe talrijk zijn Uw werken, o G’d!”. Gelijk G’ds Wijsheid dient ook onze wijsheid voor iedereen toegankelijk te zijn. Onderricht iedereen naar zijn vermogen, geef zoveel mogelijk wijsheid en laat je nergens door afschrikken. Wijsheid, Chogma, is de primaire levensbron. Het ontvangt de flits van inzicht van Boven en straalt dat uit over de lagere sferen. Zo ook dient de mens gebruik te maken van deze twee kanten van zijn wezen. Ons alleen zijn met G’d is bedoeld om onze wijsheid te vergroten en te zuiveren en daardoor zijn wij in staat om ook anderen te inspireren.
De Bina-Sefira is ook actief in de Tabernakel. Chogma en Bina zijn een paar van tegengestelden. Ze horen bij elkaar en vullen elkaar aan. Chogma is de opwekker van opbouw en van nieuw leven. Bina is de vrouwelijke tegenhanger ervan en de bouwer van vormen. Hoe kunnen wij onszelf trainen in die Bina-eigenschap? Bina is de moeder, die de toegangspoort vormt tot de materie en door haar krijgt alle leven vorm en begrenzing. Hoe oefenen we onszelf in deze karaktertrek? Door Tesjoewa, door naar G’d te keren. Inkeer corrigeert alle zwakheid. Bina is in staat om alle krachten van het strenge oordeel te verzachten. Tesjoewa rectificeert iedere zwakheid. Wanneer de mens terugkeert naar het heilige in zichzelf, wordt het kwade verzacht. Hierdoor verander je al het slechte in iets goeds. Je opzettelijke zonden worden zelfs deugden (B.T. Joma 86b). Dit was de werkelijke les van de Tabernakel en Tempel. Wee onze generatie waarin deze G’dsgebouw nog steeds niet hersteld is!