Parsja 03 Soekot 2 oktober ’04 / 17 Tisjri ’65

ACHTERGRONDEN VAN SOEKOT
Op Soekot lezen wij uit de Tora over de plantenbundel loelav en de soeka (loofhut):”De eerste dag moeten jullie de vrucht van een mooie boom (etrog) opnemen, takken van dadelpalmen (loelav) en een tak van een ‘gevlochten boom’ (myrthe) en beekwilgentakken. Zeven dagen lang moeten jullie feestvieren ten overstaan van HaSjeem, jullie G’d”…Zeven dagen lang moeten jullie in hutten wonen… (Lev./Wajikra 23:40-42).

Symboliek van loelav
De arba’a miniem – de vier soorten – die wij op Soekot schudden kennen vele symbolieken. Zo moet de etrog (citrusvrucht) authentiek zijn. Er mag geen vreemde soort in vermengd zijn en hij moet een hechsjeer hebben van een halachische autoriteit, dat er in de loop der eeuwen geen andere soorten in de etrog geslopen zijn. Originaliteit en authenticiteit – zo moet ook ons Jodendom er uit zien. Geen vermenging met andere culturen, geen vreemde invloeden van buitenaf. Onze G’dsdienstbeleving blijft het zuiverst wanneer wij het nemen zoals het is en niet proberen aan te passen aan allerlei moderne ideeën en stromingen.

Geen generatiekloof
Dit is ook onze boodschap voor onze volgende generatie. De etrog (citrusvrucht) wordt hadar genoemd in de Tora. Hadar betekent allereerst mooi maar tevens ‘iets wat blijft hangen aan de boom’. Eén van de eigenschappen van de etrog is, dat het veel langer aan de boom blijft hangen dan andere vruchten. Wanneer er alweer een nieuwe oogst aan de bomen hangt, zijn de oude etrogiem nog steeds aanwezig. Het geeft aan dat er tussen de generaties geen kloof mag bestaan. Wanneer we het jodendom goed, puur en authentiek beleven, zullen we die generatiekloof tussen ouders en kinderen mogen overslaan.

Eigendom
De etrog moet ook ons eigendom zijn. Wanneer we werkelijk willen groeien in onze Tora-beleving, moeten wij dicht bij onszelf blijven staan. We kunnen de ideeën en idealen van anderen niet gebruiken als het gaat om onze eigen psycho-religieuze groei. Het moet vanuit ons binnenste opborrelen, willen we werkelijk kunnen zeggen dat wij de lessen van Soekot begrepen hebben. Soekot heet Chag Ha’asief – het feest van de inzameling. We oogsten gedurende Soekot de vruchten van onze inspanningen gedurende de zomer toen wij tesjoewa deden uit de bitterheid om de verwoesting van de Tempel. We nemen de gevoelens van ontzag, vrees en hoop uit de 40 dagen voor Jom Kippoer mee naar de winterperiode maar ook de vreugde en liefde die we tijdens het Soekot-feest ervoeren.

Het lichaam van de mens
In de Midrasj worden de vier soorten van de arba’a miniem (plantbundel) vergeleken met delen van het lichaam van de mens. Vaak is er een vormgelijkenis. De palmtak loelav is een weergave van de wervelkolom. In de etrog ziet men het hart. De blaadjes van de mythetakken symboliseren de ogen en wilgentakken staan voor de lippen. Op deze manier verenigt de mens al zijn organen om G’d te dienen. De overtredingen die men met deze ledematen beging, worden hierdoor gerectificeerd. Wanneer wij de mitswa van het loelav-schudden met de juiste intentie, aandacht en devotie uitvoeren, worden alle gebreken die zijn ontstaan door onze schending van de ge- en verboden, uitgewist. De etrog moet fraai zijn volgens de Tora (Wajikra 23:4). De etrog symboliseert het hart, het orgaan waar onze gevoelens zetelen en dat de bron vormt van al ons handelen. In feite moeten álle soorten mooi zijn. Wij moeten al onze organen, geheel ons leven verheffen zodat zij tot het hoogste plan van perfectie gebracht worden.

Grote uitgaven voor een kleine vrucht
De Talmoed vertelt (B.T. Soeka 41b) dat Rabban Gamliël, Rabbi Jehosjoe’a, Rabbi Elazar ben Azarja en Rabbi Akiwa eens samen een zeereis ondernamen. Alleen Rabban Gamliël had een loelav. Hij had hiervoor duizend zoez – een exorbitant hoog bedrag – betaald. Rabban Gamliël schudde de loelav als eerste en vervulde daarmee de mitswa. Daarna gaf hij hem aan zijn medepassagiers als geschenk, zodat iedereen de mitswa op de juiste manier kon vervullen want de vier plantensoorten van de loelav moeten op de eerste dag Soekot ons volledig en exclusief eigendom zijn. De Talmoed vraagt waarom nog wordt vermeld, dat Rabban Gamliël deze loelavbundel had gekocht voor duizend zoez? “Dit leert ons hoe belangrijk het is dat de mitswa mooi en met veel overgave wordt vervuld”.

De soeka – waarom alleen herinnering aan de wolken?
De Soeka herinnert ons aan de wolken van de Sjechina, de G’ddelijke Majesteit, die ons beschermden in de woestijn. Onze voorouders hebben bijzonder veel wonderen meegemaakt in de woestijn. Zo kregen zij dagelijks manna uit de hemel en water uit de bron van Mirjam. Waarom worden deze wonderen niet herinnerd in de symboliek van Soekot?
Waarom worden alleen de wolken van de Sjechina herinnerd, die de Joden tegen hitte van boven, tegen schorpioenen en slangen van beneden en tegen pijlen en werpstenen van opzij beschermden?
De Sifté Tsaddiek behandelt deze kwestie. Het manna werd door de Joden flauw voedsel genoemd (Bemidbar 21:5). Ook over het water werd geklaagd, zoals in Sjemot 15:14 (“Wat moeten wij drinken?”). Over de wolken van G’ddelijke Majesteit hebben de Joden echter nooit problemen gemaakt. Het bleef voor hen een bron van grote vreugde. Daarom wordt Soekot, waarin deze G’ddelijke bescherming in de loofhut herdacht wordt ook zeman simchatenoe genoemd, de tijd van onze vreugde, omdat elke mitswa die de Joden met vreugde hebben aanvaard, zij tot op de dag van vandaag nog steeds met vreugde vervullen.

Ook voor luxe wordt gezorgd
Ook de Bné Jissaschar gaat in op de voorgaande vraag: Manna en water waren voor de Joden in de woestijn essentiële levensbehoeften. Daarzonder hadden zij niet kunnen blijven leven. G’d had als het ware geen keuze: Hij moest hen dit wel geven als bestaansminimum. De wonderbaarlijke G’ddelijke wolken waren echter niet van direct levensbelang. Wij zijn daarom juist zo blij met de loofhutten, die de G’ddelijke beschermwolken symboliseren, omdat ze ons eraan herinneren dat G’d ons niet alleen van het hoognodige voorziet maar juist ook minder belangrijke aspecten van ons bestaan verzorgt.

De ‘wandelende’ Jood
Waarom wordt ‘Ma nisjtanna – waarom is het vanavond anders?’ alleen op Pesach gevraagd door de kinderen? Ook Soekot is ter herinnering aan de uittocht uit Egypte!? Seideravond doen wij inderdaad veel dingen, die wij normaal niet doen maar gedurende Soekot is alles helemaal anders: zelfs onze vertrouwde huiskamer is niet meer! Reden te meer voor ieder kind om zich af te vragen “wat deze avond anders is dan alle andere avonden”!
Rav Benzion Rakow z.ts.l. antwoordde, dat Seideravond op het kind inderdaad raadselachtig en paradoxaal overkomt. Wij zitten rond een mooi gedekte tafel, in de keuken pruttelen de matzeballen en allen gedragen zich als vrije mensen, een beeld, dat in galoet en goles, ver van ons vaderland, niet erg op zijn plaats is. Het kind weet niet wat hij of zij moet voelen: vrijheid of slavernij? Het antwoord:

Op Soekot zijn er geen vragen. De soeka is het verhaal van de wandelende Jood, die zijn eerste omzwerving maakte in een onherbergzame woestijn meer dan 3300 jaar geleden en sindsdien weinig rust en veiligheid heeft gekend.

Gelijk het Misjkan
De Soeka kent een bepaalde kedoesja (heiligheid). Alleen mooie en ‘bekowdliche’ (eervolle) voorwerpen mogen in de soeka staan. Men mag geen ongepaste dingen in de soeka doen.
De soeka wordt weleens vergeleken met het Heiligdom. Gelijk het Misjkan hebben ook muren en het dak van riet van de soeka kedoesja (heiligheid), zelfs als de soeka is ingestort. Ze mogen niet minachtend worden behandeld. Zodra iemand de Tabernakel betrad, werd hij omringd door G’ds aanwezigheid. Tempelbezoek was een gebod waar ‘geheel de mens’ in betrokken was. Zo ook is de soeka één van de weinige geboden, die alle mensaspecten omvat: zelfs eten en drinken wordt een mitswa in de soeka.

En je zult gelukkig zijn op je feestdag
Soekot wordt het hoogtepunt van simcha – vrolijkheid en plezier genoemd. De hoogste vrolijkheid ervaren wij in een wankel gebouwtje. De Soeka is kwetsbaar en symboliseert de breekbaarheid van het menselijke leven. Hoe kunnen we hierover vrolijk zijn als we geconfronteerd worden met tegenslag en ongeluk? Onze verklaarders leggen uit, dat de zeven/acht dagen van Soekot staan voor een gemiddeld leven van 70/80 jaar. In Tehilliem (Psalmen 9:10) geeft Koning David deze gedachte gestalte: “Het kan zijn dat we 70 jaar, misschien zelfs 80 jaar worden als we sterk zijn”. Soeka laat zien dat ons leven maar weinig zekerheid biedt.

Contrast
Interessant is dat er een contrast bestaat tussen de buitenkant van de Soeka en de binnenkant. Aan de buitenkant moet het een gammel geheel zijn maar het interieur van de Soeka wordt versierd. Het moet blijheid en optimisme uitstralen. We brengen onze mooiste meubelen de Soeka in, hangen prachtige versieringen aan het sechach (loofbedekking van de Soeka) en leggen tapijten op de vloer om de koude weg te houden. We gebruiken ons beste servies en genieten van de heerlijke maaltijden. Binnen vrolijkheid, buiten een wankele loofhut? Inderdaad! Het omhulsel van de mens is kwetsbaar en wankel. Ons lichamelijke leven duurt niet lang maar ons geestelijke, spirituele leven kan zeer hoog reiken. Op dat terrein kunnen we heerlijk genieten van alles wat G’d ons aanreikt. De muren staan op instorten maar toch kunnen we genieten van het leven.

Oesjpiezien – gasten
Een interessante minhag (gewoonte) is die van de Oesjpiezien, wat in het Aramees ‘gasten’ betekent. Onze voorouders komen bij ons op bezoek in de Soeka. Wanneer wij in de Soeka zitten, spreidt de Sjechina (de G’ddelijke aanwezigheid) haar vleugels uit en komen Awraham en de vijf Tsaddiekiem Jitschak, Ja’akov, Joseef, Mosjé en Aharon alsmede koning David op bezoek.
Al deze rechtvaardigen verlieten hun zekerheden en volgden G’d, ook in moeilijke omstandigheden. Awraham verliet zijn geboortestad Oer in Irak. Jitschak moest door hongersnood zijn huis verlaten en bij de Filistijnen gaan wonen. Ja’akov moest vluchten voor zijn broer Esau. Zo verging het alle genoemde groten.
De Soeka verbindt het begin van de feestmaand Tisjri met het einde. Het begon al op Rosj Hasjana met de Sjofartonen, die de mens uit zijn religieuze sluimer moesten wekken. We vinden deze tonen in getalssymboliek terug in het sechach (de rieten dakbedekking van de loofhut). Iedere Hebreeuwse letter heeft een getallenwaarde. De ‘s’ is 60, de ‘ch’ is 20 en de tweede ‘ch’ eveneens. Tesamen dus 100 (de klinkers tellen niet mee). Het getal 100 dat met Rosj Hasjana weerklank vindt in de honderd tonen, vinden we twee weken later terug in het sechach, de loofbedekking van onze gammele hut, die onze breekbaarheid en aanhankelijkheid van Boven doen beseffen.

Simcha versus Kohelet
Het is een oude minhag (gewoonte) om het filosofische boek Kohelet (Prediker) te lezen gedurende Soekot (loofhuttenfeest). Kohelet is een serieuze overpeinzing van het leven. Het werd ingesteld op Soekot omdat Soekot een speciale tijd van vreugde is. Om deze uitbundige vreugde enigszins te temperen werd wijsheidsliteratuur voorgeschreven.

Het feest van het waterscheppen
Het hoogtepunt van Soekot was in de Tempel het feest van het waterscheppen. Soekot wordt overal beschreven als “de tijd van onze vreugde”. Wat is dit waterscheppen, wat is Joodse simche? Werkelijke vreugde ervaren wij zelden. Wij jagen geluk na maar het ontglipt ons bijna altijd. Geluk voelen wij als wij onze ambities gerealiseerd zien. Op de stenen vloer van de harde werkelijkheid sneuvelen de meeste van onze dromen en aspiraties. Het drama van het leven houdt zich zelden aan ons zelfontworpen succesprofiel. Koning David leert ons in zijn Psalmen, dat het hoogste geluk van de mens gevonden wordt in een zich nederig overgeven in G’ds handen:“Mijn G’d, U koos wat het beste voor mij is. Neem toch mijn hand en leid mij”.
Water is vloeibaar; het vormt zich naar het voorwerp, waarin het uitgegoten wordt. Water symboliseert het wegsmelten van de eigen identiteit en de man-made succes-formules. Water is de traan, die de koppige arrogantie van de mens in één moment van oprechtheid verplettert.
Het Hebreeuwse woord voor vreugde, simcha, vertoont verwantschap met het woord ‘macha’ – zichzelf wegcijferen. Wil iemand oprecht blij zijn, dan moet hij zichzelf vergeten en uitvlakken. De Talmoed vertelt ons, dat de grootste geleerden tijdens het waterscheppingsfeest hun maatschappelijk aanzien aflegden en in de Tempel als blijde kinderen dansten, sprongen en jongleerden in volle religieuze overgave. Pas toen konden zij hun aardse beperkingen volledig achter zich laten en zich in extase overgeven aan het Hogere.

Reacties zijn gesloten.