Parsja 02 Jom Kippoer 25 september ’04 / 10 Tisjri ’65

In het spraakgebruik noemen wij de Grote Verzoendag Jom Kippoer. Maar de Tora spreekt over Jom haKippoeriem, de dag van de verzoeningen. Wij proberen zowel op het intermenselijke vlak als tussen mens en G’d, in het reine te komen. Van ons worden duidelijke keuzes verwacht. Centraal in de dienst van Jom Kippoer in het Beet ha-Mikdasj stond de loting van de twee bokken. De bok waarop het lot ‘voor Hasjeem’ viel, werd als zondoffer gebracht en de bok waarop het lot “voor Azazel” viel, moest weggezonden worden naar de woestijn (Wajikra 16:5 e.v.). Onze Chagamiem (Wijzen) benoemden deze dienst als een chok, een onbegrijpelijk voorschrift. Toch probeerden vele meforsjiem (verklaarders) in de loop der eeuwen een rationele uitleg te geven. Rabbi Jitschak Abarbanel (1437-1508) zag hierin een symbolisch gebed in de vorm van een offerdienst. De beide bokken, die volledig gelijk moesten zijn, staan voor Ja’akov en Esau, die – als tweelingen geboren – een gelijke bestemming zouden hebben. Toch heeft het niet zo mogen zijn. Ja’akov werd de voorvader van het monotheïstisch Jodendom; Esau werd de voorvader van het heidense Romeinse rijk. Spiritualisme – het Jodendom – en materialisme zouden in een eeuwige strijd verwikkeld blijven.
De Koheen Gadol sprak een zondenbelijdenis uit over de weg te zenden bok om daarmee aan te geven dat hij alle dwalingen van het Joodse volk toeschreef aan assimilatorische invloeden vanuit vreemde omgeving. Het wegsturen van de bok drukte het verlangen uit dat wij verder verschoond zouden blijven van vreemde invloeden, zodat wij ons volledig zouden kunnen wijden aan het ontplooien van onze ware identiteit en roeping. Rambam (1135-1204) was het niet eens met het idee van de “zonde-overdracht”; Rav S.R. Hirsch (1808-1888) volgt de gedachtegang van Rambam. Hij ziet in de twee gelijke bokken de keus van ieder mens. Het lot staat dan voor de keus tussen goed en kwaad, een geestelijk of een aards leven. Deze twee opties, waartussen vele mensen moeilijk kunnen kiezen, lijken gelijk maar leiden op langere termijn tot twee geheel verschillende resultaten. G’d houdt beide krachten in evenwicht om de mens de reële keuze te bieden.
Widoej (zondebelijdenis) en Tesjoeva zijn vandaag verplicht. Ook een Tsaddiek doet tesjoeva, want stilstand is achteruitgang. Ook onze goede daden moeten onderzocht worden, niet alleen de slechte. Jom Kippoer is het volgende stadium van religieuze groei, na Sjabbat Sjoewa.

Van Sjoewa tot Jom Kippoer
We lazen de afgelopen Sjabbat Sjoewa het lied Ha´azienoe. Het lied vormt een inleiding op de verzoening tijdens de Hoge Feestdagen. Ha’azinoe komt als een climax na een lange deprimerende terugblik op de geschiedenis van het Joodse volk. Gedurende het hele boek Dewariem benadrukt Mosje ons gebrekkige geloof. Het volk was niet alleen constant opstandig in de woestijn maar zij leken dat ook in de toekomst te zullen blijven. Hoewel het volk regelmatig gewaarschuwd werd tegen afvalligheid twijfelt Mosje er niet aan, dat zij op den duur weer zullen vervallen tot hun onjoodse praktijken.

Ballingschap
Het uiteindelijke gevolg hiervan zullen ballingschap en tsores zijn. Ha´azienoe bereidt ons voor op de problemen van het galoet (goles). Volgens Rabbiner Hirsch is het lied een antwoord op de vragen die het Joodse volk zal hebben gedurende de diaspora. “Deze ellende is over ons gekomen omdat G´d niet langer onder ons is – Hij heeft ons verlaten”. Ha´azinoe leert ons dat galoet niet over het Joodse volk gekomen is omdat G´d hen verlaten heeft maar omdat zij G´d verlaten hebben.

Bescherming verwijderd
De Malbiem, een tijdgenoot van Rabinner Hirsch, ziet in Ha´azienoe ook een beschrijving van onze galoet-levensstijl: een beetje ”los van G’d”, helaas. Midden in Ha’azienoe (Dewariem 32:20) zegt G´d: “Ik zal Mijn Gezicht voor hen verborgen houden”. Het idee van G´dsverduistering doordrenkt het hele lied. G´d laat ons over aan de natuur en de loop van de menselijke geschiedenis. Met de inhoud van dit lied in ons achterhoofd kunnen wij iets meer van het negatieve begrijpen, zijn wij in staat het te verwerken en om te zetten in een positieve religieuze attitude.

De Koning getuigt tegen zichzelf
Vanuit een totaal ander perspectief geeft de Malbiem het getuigende karakter van het lied een geheel nieuwe dimensie: “We kunnen dit vergelijken met een koning die een kleptomane dienaar had aangesteld als schatbewaarder terwijl hij op de hoogte was van zijn aanleg en wist dat hij vroeg of laat iets uit de schatkamer zou wegnemen. Omdat de koning de dood van de dienaar niet op zijn geweten wilde hebben, schreef hij in een notitieboekje exact op wat de dienaar in het verleden had misdaan. De mensen, die dat boekje zagen, namen aan dat het alleen maar diende als waarschuwing voor de dienaar.

De Koning zelf herinnert
De bedoeling van de koning was echter anders. Het notitieboekje diende om de koning zelf er aan te herinneren dat indien de dienaar weer zou stelen hij eigenlijk niet gestraft zou mogen worden omdat hij kleptomaan was en de koning verantwoordelijk was voor zijn aanstelling.
Zo ook is Ha´azienoe een getuigenis voor G´d. Wanneer de Bné Jisraëel in de toekomst zullen zondigen dan kan dit lied als getuige a décharge (ter ontlasting) gebracht worden, omdat G´d het karakter van het Joodse volk van begin af aan kende en weet dat overtredingen onvermijdelijk zijn. Daarom hebben wij ieder jaar weer die kappara (verzoening) nodig. Rosj Hasjana en Jom Kippoer blijven steeds weer actueel.
Interactie tussen Hemel en aarde
Ha´azienoe benadrukt de wisselwerking tussen mens en G´d. Het was inderdaad een getuigenis gedurende de laatste twee millenia. Doch om verder te kunnen, moeten wij terugkeren naar onze oorsprong, naar G’d, het G’ddelijke in de mens. Jom Kippoer biedt uitkomst: op deze dag wordt alles vergeven en vergeten. Maar hoe werkt die verzoening? Is er verschil tussen intermenselijke vergeving en verzoening tussen mens en G’d? Welke functie heeft vergeving voor het slachtoffer en voor de dader? Kunnen we eigenlijk wel echt vergeven?

Aandacht voor doen
Wat betekenen verzoening en vergeving? Het jodendom concentreert zich vooral op het concrete handelen. Natuurlijk zijn emoties, intenties en gedachten belangrijk; niettemin ligt de nadruk op het doen.
De materiële wereld werd geschapen om daarin het G’ddelijke te openbaren. Daarmee werd het doel van de mens aangegeven: het verheffen van het materiële deel van de wereld tot een niveau van kedoesja, heiligheid. Daarom werd deze wereld zo fysiek geschapen. De Schepping is opgebouwd uit vijf niveau’s: de minerale wereld, de plantenwereld, de dierenwereld, de mensenwereld en het G’ddelijke. Wanneer een lagere wereld opgaat in een hogere wereld, verheft men die wereld. Adam was vegetarisch maar sinds Noach eten we vlees. Onze filosofie luidt:“een koe die in de wei sterft, is een koe gebleven. Een koe die deel uitmaakt van een religieuze maaltijd is gestegen naar een hoger plan van gewijde dienstbaarheid”. Het verdwijnen van de offerdienst betekende dat wij de lagere werelden niet meer kunnen opwaarderen tot een hoger religieus niveau. Hoewel in de seculiere wereld het verdwijnen van de offerdienst als een progressief moment wordt gezien, ervaren wij het als een terugval. Hoe verder wij verwijderd raken van de Openbaring op de berg Sinaï, des te zwakker is onze geest. Toch is tesjoewa nog steeds mogelijk, ook zonder offers.

Tesjoewa, tefilla en tsedaka
Verzoening tussen mens en medemens betekent herstel van een relatie. De intermenselijke breuk kan niet hersteld worden door het brengen van offers. Wanneer er iets tussen mens en medemens hapert, moet men dit met de naaste zelf weer in orde brengen. Op Jom Kippoer staat onze relatie met het Opperwezen centraal. Maar eerst moet men het goed maken met de medemens. Vergeving gaat vooraf aan verzoening en mag volgens Maimonides niet geweigerd worden. Daarna volgt verzoening. Tegenwoordig krijgt men verzoening door tesjoewa, tefilla en tsedaka, door inkeer (zelfanalyse), gebed en liefdadigheid. Groei en verheffing zijn hierbij de sleutelwoorden.

Groei en leven
Inkeer heeft te maken met groei en leven. Tot inkeer komen betekent: weten èn uitspreken wat men verkeerd deed èn beslissen dat men het niet meer zal doen. Tesjoewa veronderstelt dus zelfkennis en zelfanalyse. Het betekent ook: tot zichzelf komen, het ware ik ontdekken, het werkelijk goede in de mens. Iedereen wordt opgeroepen om het goede en G’ddelijke in zichzelf te ontwikkelen: goed doen en blijven doen, gericht op het G’ddelijke, groeien in de religie.
Er zijn een aantal kenmerken van voortgaande vervolmaking, waaraan men kan herkennen of men inderdaad groeit in Jiddisjkeit en of men inderdaad een “volmaakt” mens – een tsaddiek, rechtvaardige, een religieuze topper – begint te worden.
1. De groeigerichte mens heeft het vermogen om feilloos te onderscheiden tussen recht en krom, eerlijk en oneerlijk. De ander is de spiegel van de eigen ziel.. Wanneer men bij de ander een slechte karaktertrek ontwaart, projecteert men vaak eigen afkeurenswaardige eigenschappen op de ander. Volgens de Ba’al Sjem Tov kan men hierdoor veel leren over zichzelf.
2. De tesjoewa-gerichte mens aanvaardt zichzelf, de ander, de natuur en de wereld om zich heen, als gegeven. Aanvaarding is een basis om verder te groeien, spontaan, met natuurlijke eenvoud en oprecht.
3. De werkelijk religieuze mens leeft vanuit een groeimotivatie: hij/zij is gericht op groei in plaats van op vermaak. Stel jezelf de vraag: waar ben ik vanuit mijn eigen motivatie op gericht? Leeft ik vanuit gebreksmotivatie (je bent contactarm en gaat daarom naar de sjoel) – of streef je werkelijk naar groei? De tsaddiek, rechtvaardige is gericht op zelfcorrectie en heeft een bepaalde missie: concentratie op het Hogere. Daarbij hoort, dat men zich bij tijd en wijle terugtrekt en afsluit voor de wereld.
4. De waarachtige mens heeft een autonoom levenspatroon. Hij of zij is een persoonlijkheid, die in staat is de wereld met constante frisheid te bezien, de woorden van de Tora te ervaren alsof ze vandaag pas gegeven zijn. Je zou elke dag naar de Tora moeten rennen in plaats van naar de brievenbus voor de krant. Wie vanuit deze motivatie leeft, kan het leven als een zelfontstijgende roes ervaren.

Aardse inspanning en Hemelse genade
Juist tsaddikiem (religieuze topmensen) kunnen met een diep gevoel van gemeenzaamheid met anderen, zichzelf ontstijgen. Een steeds dieper afdalen in jezelf kan zo tot een topervaring leiden. Je keert terug tot je spirituele oorsprong. Verzoening met jezelf en je omgeving bevordert geestelijke bevrijding en het loslaten van je eigen beperkte ego.
Vergeving is mogelijk en moet ook, hoe moeilijk dit ook kan zijn in een verstoorde intermenselijke relatie. Het niet vragen en niet schenken van vergiffenis, zowel bij de dader als het slachtoffer, verhindert spirituele en religieuze groei. Echte vergeving is een combinatie van aardse inspanning en Hemelse genade. Het doel ervan is de eenheid (sjalom=volledigheid) tussen de mensen en mens en G’d te bevorderen. Verzoening wordt bewerkstelligd door nederigheid, ook in de relatie tussen mens en medemens. Zonder vergiffenis zou leven op aarde niet lang duren. Oewacharta bachajiem – wij moeten voor een werkelijk leven kiezen. Dat was de bedoeling van onze Schepper. Gemar chatiema towa!

Reacties zijn gesloten.