De revolutie van Abraham begon klein

Mgr. Gerard de Korte (bisschop van Groningen-Leeuwarden) en rabbijn Raphael Evers (rabbijn van het NIK) hielden een voordracht over de Joodse en katholieke visie op de economische crisis en verantwoord economie bedrijven. Woensdag 21 oktober werd in Utrecht de vijfde Kardinaal Willebrandslezing georganiseerd door de Katholieke Raad Israel (KRI). Op 7 juli 2009 was over de economische crisis de nieuwste encycliek van de paus gepubliceerd.
Een verkorte weergave van de lezing van rabbijn Evers.

De financiële crisis heeft vragen opgeworpen over marktwerking en de manier waarop de moderne economie zich ontwikkeld heeft. Verantwoordelijkheid, duurzaamheid, ethisch ondernemen staan meer in de belangstelling dan voorheen. Wat kan de bijdrage van de godsdiensten zijn in de huidige discussie? Is een andere visie op economische activiteit nodig?

Ethicus Gerrit Manenschijn is ons al iets voor geweest. Deze emeritus hoogleraar ethiek merkt in zijn boek `Religie terug van even weggeweest’ (2008) op, dat het onzinnig is om lukraak Bijbelteksten aan te halen om kritiek te leveren op de huidige gang van zaken in de economie. Hij onderbouwt deze stelling met tal van (onzinnige) voorbeelden.

Toch gaat het zowel in de theologie als in de economie om een en dezelfde wereld. Preciezer gaat het om de fundamentele bestaansvoorwaarden van mens, dier en milieu. Economie en theologie sporen gelijk in de wens van zorgvuldig beheer van vitale bestaansvoorwaarden van heel de geschapen werkelijkheid. Dat is zeker juist maar in het Jodendom gaat het ons steeds om de precieze invulling van de dagelijkse praktijk in G’ds wereld. Die kon ik bij Manenschijn niet duidelijk vinden.

Wat is economie?
Wanneer wij de Joodse visie op de economische crisis en verantwoord economie bedrijven beschrijven, moeten wij ons allereerst afvragen wat wij bedoelen met economie.

Welvaart en zuinigheid
Enerzijds wordt met economie gedoeld op materiële welvaart. Aan de andere kant betekent economie zuinigheid: het met zo min mogelijk middelen zorgen voor een zo groot mogelijke opbrengst. Deze twee betekenissen staan met elkaar in verband. Het succes van de laatste kan immers zorgen voor de groei van de eerste.

Hoe dient de mens om te gaan met geld en de aardse realiteit in het algemeen? En: hoe benaderen we de economische crisis?

Twee problemen
Najagen van materieel succes levert concreet twee problemen op:
1. de vraag hoe de tijd te verdelen tussen materiële activiteiten en spirituele ontwikkeling (gebed, studie en overige religieuze verplichtingen);
2. materiële activiteiten brengen uitdagingen voor ethiek en moraliteit met zich mee. Materiele ongelijkheid is vaak de oorzaak van jaloezie en diefstal, waarbij diefstal vele verschillende niveaus’s kent, van onverantwoorde tijdsbesteding op het werk tot het letterlijk stelen van andermans eigendom.

Time management
Wat betreft de beperkingen in tijdsbesteding die de religieuze verplichtingen in het Jodendom met zich meebrengen zijn de meest in het oog lopende voorbeelden de wekelijkse Sjabbat en de feestdagen waarop een werkverbod geldt. Er zijn ongeveer 60 dagen per jaar, dat er niet gewerkt mág worden.

Maar hoe zit het dan met de ruim 300 overige dagen in het kalenderjaar? Mag men die totaal besteden aan het vergaren van materiele welvaart? Nee! Om te beginnen is de studie van Tora een verplichte tijdsbesteding voor iedereen, jong en oud, geleerd of ongeletterd. Allen hebben de verplichting om zich (naar eigen capaciteit) intellectueel te verheffen en naast de emotionele verheffing in het gebed, Tora te leren. Dit betekent echter niet dat men de hele dag moet leren, want er moet natuurlijk ook brood op de plank komen.

In Pirkee Avot (een Misjna-tractaat gewijd aan ethische zaken) leren wij: Waar geen meel [aardse zaken] is, is geen Tora [omdat armoede de mens verhindert Tora te leren en de geboden uit te voeren]; waar geen Tora is, is geen meel. Alleen de Tora kan het materiële leven in het juiste perspectief plaatsen door beperking, kanalisering en sublimering.

Tora leren
Het leren van Tora, als expressie van G’ds wijsheid, is een religieuze verplichting. Hierdoor hecht men zich aan de G’ddelijke wijsheid. Om deze verplichting na te kunnen komen moet een aards inkomen gewaarborgd zijn.
Zes eeuwen nadat de Talmoed was opgeschreven, schreef Maimonides (1135-1204) een Joods wetboek waarin hij stelt dat de mens zijn dag van 24 uur in drieën moet delen: eén deel Tora studie, één deel kostwinning en één deel voor eten, slapen, etc. Bovenaan ons prioriteitenlijstje zou het leren van Tora moeten staan, ook als dit onze economische activiteiten beperkt. Hoewel men verplicht is te leren, moet men even goed in het eigen onderhoud voorzien. Tora leren mag weliswaar geen oorzaak zijn van armoede, het is zeker ook niet de bedoeling dat de Tora studie verwaarloosd wordt omdat men te druk is met materiële zaken. Het is daarom essentieel dat men een carrière kiest, die zowel in de materiële behoeften voorziet, als tijd overlaat voor Tora studie.

Geen gelofte van armoede
Hoewel het religieuze leven belangrijker is dan materiële rijkdom, kent het Jodendom geen gelofte van armoede. Leven als asceet wordt zeker niet verheerlijkt. G-d heeft de wereld in al haar glorie geschapen om er op een correcte en zorgvuldige manier mee om te gaan. Binnen een religieus kader is aards genot zelfs prijzenswaardig!

In de Koezari (een filosofisch werk) schrijft de twaalfde-eeuwse Rabbi Jehoeda Halevi:
Beperking van rijkdom is geen daad van vroomheid als die rijkdom op eerlijke wijze verkregen is, en men door het vermeerderen van deze rijkdom niet verhinderd wordt Tora te leren en liefdedaden te verrichten, zeker niet wanneer men een familie en andere mensen heeft, die het geld willen gebruiken in dienst van G-d … Want wij genieten als het ware van G-ds gastvrijheid als gast aan Zijn tafel. Wij behoren Hem te bedanken voor Zijn vrijgevigheid, zowel in ons hart als met onze aardse middelen

Dankbaarheid met aardse middelen
Het Joodse principe van het mooi maken van de mitsva (gebod) illustreert dit idee van G’d dankbaarheid tonen met behulp van aardse middelen. Dit houdt in dat de sjoel mooi gebouwd en ingericht is, heilige boeken in mooie uitgaven verschijnen en men mooie kandelaars gebruikt voor het aansteken van de Sjabbat kaarsen, etc. Het doel van het mooi maken van G’ds geboden is dat men ze met vreugde uitvoert en daarmee dichter bij G-d komt.
Het doel van alle activiteiten is niet alleen om onze eigen materiële behoeften te bevredigen maar om de Tora-studie en de dagelijkse religieuze praktijk te bevorderen.

Verleidingen
Het tweede probleem bij het vergaren van rijkdom, is dat we door allerlei verleidingen van ons religieuze pad af zouden kunnen worden gebracht. Verblind door een verlangen naar nog meer rijkdom of macht, vergeet men zijn principes nog al eens.
Om te voorkomen dat de mens in de ban raakt van materiële verleidingen zijn meer dan 100 van de 613 mitsvot (geboden uit de Tora) gewijd aan het reguleren van economie en markt. Dit staat in schril contrast tot de spijswetten, waar slechts 24 mitsvot aan gewijd zijn. Aan dit grote aantal mitsvot over eerlijk zaken doen kunnen wij niet alleen zien hoe groot het belang is dat de Tora hieraan hecht, maar ook dat handel drijven een acceptabele activiteit is, mits men zich aan de voorgeschreven regels houdt.

Zeven Noachidische wetten
Naast de specifieke geboden die het economische verkeer regelen, is het ook geboden voor alle wereldburgers (in de zeven wetten van Noach) om een rechtvaardige samenleving in te richten. Een juridisch systeem met een wetgevend, toezichthoudend, rechtsprekend en uitvoerend orgaan is onontbeerlijk voor iedere G-d vrezende samenleving. De rechtbanken zijn er natuurlijk niet alleen voor om moord en doodslag te voorkomen, maar bijvoorbeeld ook om er op toe te zien dat er eerlijk handel wordt gedreven.

Tsedaka
Er bestaan legio voorbeelden van geboden die het economische verkeer regelen. Om te beginnen is men verplicht ten minste 10% van het inkomen af te staan aan liefdadige doelen, behalve wanneer men zelf afhankelijk is van liefdadigheid. De hoogste vorm van liefdadigheid is iemand, die niet in staat is in het eigen onderhoud te voorzien, te helpen een zelfstandig leven op te bouwen. Wanneer dit niet mogelijk is, is fysieke ondersteuning door liefdadigheid zeer prijzenswaardig. Tsedaka (liefdadigheid) zorgt niet alleen voor de zwakken maar creëert bovendien een besef in de gevende partij dat al het aardse genot tijdelijk is en niet alleen voor zich zelf bedoeld is.

Schaad niet!
Het is verboden goederen of diensten te produceren of te verkopen, die fysiek of geestelijk schadelijk zijn voor de consument. Het risico dat het product of de dienst niet in orde is, is voor rekening van de aanbieder. Een klant fout informeren over de kwaliteit van een product of te veel laten betalen (woekerwinst) is dus niet toegestaan.

Dit zijn slechts enkele voorbeelden van geboden die het economische verkeer regelen.

Rijkdom en macht maken blind
Nog niet zo lang geleden werden we geconfronteerd met de beruchte Maddoff affaire, een zaak waarbij iemand de fout in ging en de strijd tegen de verleidingen verloor.
Meestal beginnen deze dingen klein, zodat het geweten het nog goed kan praten. Maar voor men het zich realiseert, zit men er al zo diep in dat men geen uitweg meer ziet. Dit geldt voor veel dingen maar rijkdom en macht maken wel erg blind. Daarom zijn er zoveel geboden in de Tora, die ons gedrag op dit gebied reguleren!

Goede werken
Wanneer men gezegend is en op een eerlijke manier rijk is geworden en dit niet ten koste is gegaan van religieuze activiteit en die van het gezin, is men in de gelegenheid filantropisch werk te verrichten. Het is dan ook niet ongebruikelijk dat mensen die in deze positie verkeren donaties doen aan liefdadigheidsinstellingen of Tora instituten.
Veel van deze instituten zijn voorzien van de namen van de donateurs. Hoewel het in principe niet de bedoeling is om te pochen met donaties en het over het algemeen zeer prijzenswaardig is liefdadigheid zo anoniem mogelijk te verrichten, is het in dit soort gevallen wel toegestaan om bekend te maken dat een bepaalde donatie is gedaan. Op deze manier hoopt men anderen die in dezelfde bevoorrechte positie verkeren te inspireren, en misschien ook wel aan te sporen, hetzelfde te doen.

Liefdadigheid is verantwoordelijkheid voor de algemene welvaart.

Prioriteiten bij liefdadigheid
Liefdadigheid kent prioriteiten qua doel. Allereerst dient men er zorg voor te dragen dat er binnen de eigen familie geen armoede bestaat. Daarna wordt gekeken naar armoede binnen de eigen gemeenschap, vervolgens omringende gemeenschappen en zo steeds een stapje verder van huis. De moraal van het verhaal is dat men in eerste instantie zo dicht mogelijk bij huis begint. Dit lijkt misschien geen humanitaire aanpak, maar als mensen binnen iedere gemeenschap over de hele wereld zo zouden handelen, zou het probleem van de armoede in de wereld al snel van een geheel andere orde zijn. Ergens is het natuurlijk ook vreemd om armoede in een ver land te bestrijden, terwijl er in de eigen woonplaats misschien ook mensen zijn die zonder liefdadigheid niet kunnen overleven. Wie moet hén dan helpen?

Welvaart en schaarste
Bijdragen aan de welvaart van het woonland is alleen al om een zeer simpele reden noodzaak en burgerplicht: de welvaart van de eigen religieuze gemeenschap is onderdeel van nationale welvaart. In onze sociale verzorgingsstaat worden de zwakken in de maatschappij verzorgd of geholpen zelfstandig te blijven, afhankelijk van de mogelijkheden van de persoon zelf.

Economie is ook het met zo min mogelijk middelen genereren van een zo groot mogelijke winst. Vanuit religieus perspectief is te veel economische activiteit niet wenselijk wanneer dit onnodig tijd wegneemt van het religieuze leven. Wel kan men stellen dat de Joodse visie op economie is het met zo min mogelijk materiële middelen bereiken van een zo groot mogelijke spirituele en maatschappelijke winst!

Onverantwoordelijkheid, oneerlijkheid en gebrek aan liefdadigheid
Voor een groot deel kan de huidige economische crisis toegeschreven worden aan een groot gebrek aan globale verantwoordelijkheid, aan oneerlijk economisch handelen en een tekort aan liefdadigheid. De mens wordt in de westerse welvaartstaat inhalig en ziet dat het gras bij de buren altijd groener is. Zo lang men niet tevreden is met de kleur van het gras in de eigen tuin is het onmogelijk echte liefdadigheid te doen. Men zal het zien als iets dat wegneemt van het eigen kapitaal en er daarom huiverig voor zijn er teveel van weg te geven zolang de auto van de buurman mooier en sneller is dan de eigen auto. Ongelijkheid en armoede kunnen ontstaan door overdreven bescherming van het eigen belang. Bovendien creëert inhaligheid corruptie.

Door eerlijk zaken te doen, economisch zwakke elementen in de samenleving niet te verleiden met leningen, die hen uiteindelijk alleen maar verder in de problemen zullen helpen, en een vast percentage van het inkomen weg te leggen voor liefdadigheid, zou de economische crisis verleden tijd kunnen zijn, mits dit wereldwijd geïmplementeerd zou worden.
Hoewel dit een utopie lijkt, kunnen wij de hoop hierop niet van tafel vegen enkel omdat de rest van de wereld (nog) niet meedoet. Dit is juist wat ons in de huidige situatie heeft gebracht. Als iedereen denkt waarom zou ik eerlijk en vrijgevig zijn als de rest het niet is?, wordt er nooit een begin gemaakt met een eerlijke en evenwichtige samenleving.

Laten wij daarom bij onszelf beginnen. Is niet de revolutie, die Aartsvader Avraham teweeg bracht klein, bij hem, begonnen.

Reacties zijn gesloten.