Te weinig vertrouwen in Nederlandse moslims

Een onpedagogische en paternalistische reactie. Zo kwalificeert rabbijn R. Evers het ingrijpen van de Universiteit van Utrecht inzake de afscheidsrede van professor Van der Horst.

Door: Rabbijn R. Evers

Flemming Rose gaat goed om met de cartoon-affaire. Hij accepteert zijn tegenstanders als volwassenen en gaat met hen een eerlijke discussie aan. Dat is durf en realiteitszin – van beide kanten overigens. De reactie van het bestuur van de Universiteit van Utrecht op de afscheidsrede van de judaïst Pieter Willem van der Horst, was daarentegen onpedagogisch en paternalistisch.

Van der Horst wilde laten zien dat er rechtstreekse lijnen lopen van de Nazi’s naar de antisemitische propaganda in de Arabische wereld. Hitlers’ Neurenberger wetten werden begroet met felicitaties uit de Arabische wereld. De Groot-Moefti lobbyde in Berlijn voor de joden-vernietiging en hij plande een eigen concentratiekamp bij Nabloes. Arafat prees hem aan als ‘de grote held van het Palestijnse volk’.

Bang
Ik vind de reactie van de rector beledigend voor alle partijen. Niet alleen voor het Joodse volk maar ook voor onze Moslimbevolking. Kennelijk werd de rector gedreven door een bepaalde islamofobie. Hij was bang voor reacties als bij de Cartoon-affaire. Ik vind het een belediging voor onze Moslims. Hij wil de studerende islamitische jeugd aan zijn universiteit kennelijk beschermen tegen een aanval op hun identiteit. Daarbij gaat hij echter uit van het feit dat de Moslims meteen met zware agressie zullen reageren op alles wat maar naar een aanval op hun identiteit riekt en niet openstaan voor een redelijke dialoog. Soms werkt het juist heel positief de waarheid onder ogen te zien en daarmee aan de slag te gaan. Zeker nu er gedegen onderzoeken bestaan, die van der Horsts stelling onderbouwen. Ga in discussie, geef ze een redelijke kans te antwoorden. Treed niet paternalistisch op om het open debat reeds in de kiem te smoren. Ik vind het een onderschatting van en een belediging voor de Moslims.

Vier ontwikkelingsfasen
Deze houding getuigt van een verkeerde pedagogiek. De in 1902 geboren psycholoog Erik H. Erikson onderscheidt voorafgaand aan de adolescentieperiode vier ontwikkelings­fasen, elk met hun eigen ontwikkelingstaak. De wijze, waarop deze ontwikkelingstaak wordt vervuld, is bepalend voor de verdere ontwikkeling van de persoonlijkheid. In de eerste fase moet een fundamenteel vertrouwen tegenover een fundamenteel wantrouwen worden ontwikkeld. Bij vier, vijf jaar staat initiatief tegenover schuld centraal.

Ingrijpend
Daar deze perioden zich voornamelijk in het gezin afspelen, heeft de impliciet-vijandige omgeving nog niet veel invloed. Maar tussen het zesde en twaalfde levensjaar verandert dit ingrijpend. In deze fase gaat het om constructiviteit tegenover minderwaardigheid. Reeds in deze fase, die dus nog ver voor de adolescentie­periode ligt, bestaat het gevaar dat zich een min of meer blijvend gevoel van minderwaardigheid ontwikkelt. In de puberteit zijn de centrale thema’s identiteit tegenover rolverwarring. Tijdens de adolescentie zijn de belangrijkste begrippen intimiteit tegenover isolement. In de volwassenheid speelt generativiteit tegenover stagnatie en inde rijpe volwassenheid staat zelfaanvaarding tegenover wanhoop centraal.

Studenten zijn jonge volwassenen en kunnen hun eigen wijze van omgaan met hun culturele achtergrond binnen het kader van de Nederlandse samenleving bepalen. Daarvoor hebben zij de Utrechtse rector niet nodig.

Reacties zijn gesloten.