Rabbijn R. Evers: DE GEBOORTEDAG VAN EEN `MENSCH’

Houtsnede Amsterdam 1695Rosj Hasjana heet in de liturgie de ‘geboortedag van de mens’. Rosj Hasjana is bedoeld als wedergeboorte. Direct na de geboorte wil een baby drinken – om te groeien. Eerst lichamelijke groei, later spirituele.
Maar deze groei veronderstelt een kader, een stelsel van daaraan vooraf­gaande zekerheden en regels. Met de Sjofar kronen wij G’d als Koning van de wereld, gelijk een aardse koning onder bazuingeschal zijn troon bestijgt. G’d als Bestuurder van de wereld – het hoofdthe­ma van de liturgie – heeft die funda­mentele zekerheden en regels geboden, in de natuur en in Zijn geboden.
Hogere aanvaarden

De Sjofar roept op tot tesjoewa, dat meestal vertaald wordt als inkeer. Fout! Tesjoewa betekent terugkeer, teruggroei naar de Oorsprong van alles, de oor­sprong in onszelf, ons echte zelf, het Verhevene in de mens. En hierbij gaat het om respect, zorg en verantwoordelijkheid voor dit hoogste mensaspect. Ons dagelijkse ego moet hiervoor gevoe­lig worden gemaakt. Ons ‘gewone’ gevoel moet samensmelten met dat Hogere, en hiermee één worden. We moeten dat Hogere in onszelf durven aanvaarden, zoals het is, in zijn eigen integriteit. Behal­ve respect is hiervoor ook kennis van het Hogere in al zijn verschijningsvormen nodig.
Daarom herinnert de Sjofar ons ook aan de Tora-geving op de berg Sinaï. Daarbij was ‘het geluid van de Sjofar zeer sterk’. Religieuze groei behoeft leiding en Openbaring. Op eigen kracht alleen blijft het G’ddelijke onbereikbaar. De Tora slaat de brug.
De Sjofar-tonen worden door de profeet Jechezkeel (hst. 33) vergeleken met de vermanende of opbeurende woorden van de profeten. Tora-kennis alleen is onvoldoende. Iedereen heeft een geestelijk leider nodig om verder te komen en zichzelf te ontgroeien.


Liefde
De gebro­ken tonen van de Sjofar – van oudsher uitgelegd als symbool van zuchten en snikken van de terug­blikkende mens – breken ons in ons besef dat we in ons jachtige bestaan de ding­en, die ècht belangrijk zijn maar al te vaak laten liggen. Maar juist in die afbraak van onze zelfgenoegzaamheid en zelf­verzekerdheid ligt de kiem van hernieuwde groei: de liefde voor het G’ddelijke in ons.

Liefde voor het G’ddelijke, de gedachte alleen al vervult ons met schaamte. Liefde voor G’d als gevoel van tederheid het G’ddelijke in de wereld niet te willen scha­den. We heb­ben het altijd over allerlei regels, maar wie heeft er ooit gesproken over de grote vreugde, het geluk, de voldoening, verrukking of zelfs extase bij het ondergaan van dit ge­voel? Het plezier in contact en samenzijn met dat Hogere noopt ons te proberen hiermee zoveel mogelijk samen te zijn. Wie durft ervan te gewagen, dat hij/zij de diepste zieleroerse­len met het Hogere deelt?

De Sjofar herinnert aan de komst van de Masjie’ach, wanneer wij onze liefde voor het Hogere openlijk zullen durven tonen. Als laatste herinnert de Sjofar aan de Herleving van de Doden, de gedachte, dat ieder lichaam dat het G’ddelijke ooit heeft ervaren, eens weer zal opstaan in een tijd dat het hogere vermogen tot liefhebben en door G’d geliefd te worden op aarde gemeengoed geworden zal zijn. Dàt is de èchte roep van de Sjofar…het blikt in de toekomst, wanneer de profetie van Jesjaja bewaar­heid zal worden in de volledige verlossing van de mensheid:“Op die dag zal op een grote Sjofar geblazen worden”.Maar op dit moment leven wij – helaas – nog niet in zo een verheven stemming en moeten wij met aardse middelen onze geest pogen te verheffen.

Sjaproe ma’aseechem
“Verbetert uw daden opdat het verbond door G’d niet verbro­ken wordt. Hij, die de Hemel zo mooi geschapen heeft, verhoort uw gebeden. En dit zal G’d beter vinden dan offer­dieren”. Dit citaat uit de liturgie van de eerste dag Rosj Hasjana, licht nog een tipje van de sluier op, die het mysterie van de Sjofar omfloerst. De eenvoudige ramshoorn moet ons opwekken tot tesjoewa, inkeer en zelfanalyse, herinnert aan de Schep­ping van de mens – Adam werd geschapen op Rosj Hasjana –, voert ons in ge­dachten terug naar de eerste grote daad van zelfopof­fering voor de religie – de offerande van Jitschak – en naar het meest monumentale gebeuren uit de geschiedenis van de mensheid: de aanbieding van de Tien Geboden aan Am Jisraeel. Ook deze ontzagwekkende Openbaring werd door luide Sjofarklan­ken begeleid.

Mooie gedachten, zoals verwoord door de Babylonische Rabbi Sa’adja Ga’on (892-942), maar wat betekent Rosj Hasjana voor de mens als individu? Histori­sche betekenissen op macroni­veau laten weinig sporen achter in het persoonlijke leven. Maar daar ging het nu juist om bij het luisteren naar de Sjo­far: “Verbetert uw daden”. Maar hoe bereiken we dit verheven doel? Het woord Sjofar betekent behalve ramshoorn ook ‘verbeteren’. De auteur van de liturgie van Rosj Hasja­na maakte gebruik van deze betekenis in ‘sjaproe’ – ‘verbe­tert’, dat van dezelfde Hebreeuwse stamletters (sj-f-r) komt als het woord Sjofar.

De pajtan – schrijver van de extra gedichten (pijoetiem) in het gebedenboek van Rosj Hasjana, waarschijnlijk Rabbi Elazar HaKallier (omstreeks 750) – rept niet over het pad, dat tot verbetering leidt. Toch wordt de techniek van de zelfanalyse kort aangeduid; sleutelwoor­den zijn “het ver­bond met G’d” en “de zo fraai ge­schapen Hemel”. Kort samen­gevat: een continu streven naar het Hogere.

Groei
Eén van de eerste grote psychologen die het begrip spiritu­ele groei beschrijft is Abraham Maslow, de pionier van de ‘Humanistic Psychology’, die streefde naar verruiming van ons begrip van de menselijke persoonlijkheid door zich te richten op de hogere niveaus van het menselijk karakter. Volgens Maslow kan het mense­lijk leven pas werkelijk begre­pen worden wanneer men ook ‘s mensens hoogste aspiraties in aanmerking neemt. Groei, zelf-actualisering, het zoeken naar identi­teit en autonomie, het streven naar uitmuntend­heid moeten als de meest universe­le menselijke neigingen worden aanvaard, wil men een holistisch (allesomvattend) mensbeeld benaderen.

Met name het begrip ‘groei’ vormt een essentieel onderdeel van het ideale mens­beeld. De mens groeit niet alleen, hij wil ook groeien. En wanneer is dit groeipro­ces voltooid? Als iemand zijn eigen, individuele mogelijkheden volledig heeft kunnen realiseren. En hierbij gaat het primair om de ontplooiing van ieders psychische gaven. Wordt de mens in zijn psychische groei gefrustreerd, dan kun­nen zijn reac­ties variëren van ontevredenheid tot ziekelijke afwijkin­gen.

Binnen dit kader is ook de stelling van Maslow, dat de mens van nature goed is, begrijpelijk. Om deze uitlating is hij door veel psychologen uitgelachen: de geschiede­nis van deze eeuw lijkt het omgekeerde te bewijzen. Toch houdt Maslow zijn stelling staande: de psychisch volgroeide mens is bijna per definitie ‘goed’. Het kwaad beschouwt Maslow als een reactie op de dwarsboming van ‘goede’ impulsen. Het ‘de mens is van nature goed’ protesteert tegen het nog steeds wijdverbreide denkbeeld dat de mens van nature slecht is. Deze gedachtengang acht Maslow ziekteverwekkend: ontplooi­ing van hogere behoeften wordt hierd­oor ernstig bemoei­lijkt. Maslows mensvisie is dus optimis­tisch: mensen, die hun eigen mogelijkheden optimaal verwezenlijkt hebben, zijn geen won­dermensen maar slechts gezonde mensen. Maslow onderscheidt tussen lagere en hogere behoeften. Behoefte aan voedsel en veiligheid vormen echter geen groeimomen­ten: bevrediging van de lagere behoeften produceert op zijn best gevoelens van verlichting en ontspanning, maar leiden nooit tot extase, topervaring, geluksroes, verruimd bewustzijn of spirituele verheffing.

Topervaring
Maslow heeft ‘toppers’ – mensen met topervaringen – bestu­deerd. Die toperva­ringen kunnen op ieder terrein liggen: van kunst en wetenschap tot liefde en mystiek. Waar het mij om gaat is de mystieke topervaring, die eigenlijk ieders deel zou moeten zijn op Rosj Hasjana en Jom Kippoer. Een mystiek-religieuze toper­varing is er wanneer men langzamer­hand zichzelf en de aarde besognes en beslom­meringen ver­liest. Je ontstijgt jezelf in de concentratie op de gebe­den, een intense, bijna zintuiglijke ervaring van het G’ddelijke in de wereld, tegelijkertijd ontzag­wekkend maar ook intens genietend van de hele ‘sjoelse’ entourage. Dit opgaan in het G’ddelijke gaat hand in hand met een sterker wordend gemeenschapsgevoel, een diep gevoel van vereenzel­viging, sympathie en genegenheid met de hele mensheid. Eenmaal in zo een sfeer beland, heeft de religieuze ‘top­per’ geen last meer van het gevoel steeds weer vrijwel identieke gebeden te zeggen. Toppers hebben het verrukke­lijke vermogen om zelfs de meest eenvoudige en fundamen­tele gegevens telkens weer opnieuw fris en naïef, met ontzag, plezier, verwonde­ring en zelfs extase te appreciëren, hoe oudbakken die ervaringen voor anderen ook geworden zijn.

Ik zie de halacha als een stelsel van normen, dat ons begeleidt op de weg naar religieuze topervaring. Maslow ontdekte dat ‘toppers’ gemakkelijk eenzaam konden zijn. Toppers zijn zelfs op hun afzondering gesteld. Dit komt door hun innerlijke kalmte en vredigheid, in feite zijn zij zichzelf ge­noeg. Toppers worden voornamelijk door groeimo­tivatie gedreven en vinden die groei in hechting aan het G’ddelijke. Ze zullen veel minder praten in sjoel dan de door ‘gebrek gemotiveerde’ mensen. Deze laatsten moeten andere mensen tot hun beschikking hebben omdat hun voor­naamste behoeftebevredigin­gen (liefde, veiligheid, respect, prestige, saamhorigheid) meestal slechts van andere mensen komen.

Toppers zijn onafhankelijk van hun omgeving, omdat zij het antwoord op vele vragen in zichzelf vinden. Zij hebben andere mensen minder nodig omdat zij zichzelf en anderen aanvaarden, zoals zij zijn. Nauw verwant hiermee is de afwe­zigheid van een defensieve houding. Zij kunnen zichzelf zijn en hoeven geen schutkleur of pose aan te nemen.

Sjofar en groei
Het Jodendom eist van ons dat we niet alleen toppers worden maar ook ‘groeiers’. De symboliek van de Sjofar begeleidt dit religieuze groeiproces. Rabbi Sa’adja Ga’on reikt ons verschillende associaties aan, die onze nesjomme tot groei aanzet­ten. Het sjofargeluid is allereerst bedoeld als een soort wekker. Bij de meeste mensen leeft dat ge­voel, die behoefte tot geestelijk groeien al lang niet meer. Het ruwe, ongedifferen­tieerde blazen appelleert aan onze Joodse intuïtie, schudt die wakker uit zijn winter­slaap van onder die dikke lagen van zelfgenoegzaamheid, najagen van succes en plezier:“Er is meer dan alleen het ondermaanse”.

Ik wens U een sjana towa oemetoeka – een goed, gezegend jaar en een goede aandacht bij de tefillot (gebeden) en het sjofar-blazen.

Reacties zijn gesloten.