Tsedaka, bijbelse liefdadigheid

De bijbelse tienden, Tsedaka, vormt het financiële onderdeel, de financiële uitvoering van Chessed, liefdewerken in het algemeen. Rabbijn Evers noemt tsedaka zelfs de grondslag voor de Joodse volkswording (Gen. 18:18-19), al bestond het principe daarvoor al. Zijn boek Tsedaka is te bestellen in de webwinkel van Jad Achat.

Rabbijn Evers: “2 % van de bruto landbouwproducten ging naar de van werk vrijgestelde priesters in de tempel, de kohaniem. Dan blijft er 98 % over. Daarvan ging een tiende (9,8 %) naar de levieten, die ondersteunende functies in de tempel hadden, voornamelijk godsdienstleraar voor Israël. Van de overblijvende 88,2 % ging in het eerste, tweede, vierde en vijfde jaar een tiende (8,82 %) naar het op godsdienstig voorgeschreven wijze consumptief opmaken daarvan met het gezin in Jeruzalem, een soort heilige vakantie. Dat was trouwens ongeveer hetzelfde bedrag als ons vakantiegeld nu. In het derde en zesde jaar ging die 8,82 % naar de armen. In het zevende jaar, het sabbatjaar, werd het land niet bewerkt en was alles wat er groeide voor iedereen. In totaal bedroegen de bijbelse tienden dus 20,5 procent van het bruto inkomen.”

Meer dan tien procent
Maar geldt die heffing nu nog, omdat het inkomen tegenwoordig meestal niet meer uit landbouw verkregen wordt?
Rabbijn Evers: “De meeste Joodse geleerden zeggen dat het bijbels principe nog steeds geldt. Volgens een andere mening is het door de rabbijnen ingesteld als herinnering aan het Oude Testament. Een derde mening vindt dat het niet meer verplicht is, maar als liefdadigheid gezien moet worden.”

Er zijn vrij veel ongelovige Joden, zo’n 70 % in Israël. Die geven dus niet meer?
Rabbijn Evers: “Nee nee, ook ongelovigen doen aan liefdadigheid. Het is een typisch joodse traditie om veel geld weg te geven. Misschien denken die ongelovigen: je weet maar nooit, later. Ook willen ze gewoon de joodse zaak steunen, en geven om die reden aan dingen waar ze zelf niet in geloven.”

In zijn boek laat rabbijn Evers zien dat in het joodse denken bezit geen persoonlijk eigendom is, maar bestemd om er ‘Gode welgevallige werken’ mee te doen. Zoals Hij ons helpt, helpen wij anderen. Tienden geven is het erkennen van God, Hij ‘woont’ erin. Uiteindelijk is God eigenaar van alles en is chessed zijn werken doen. Als men bijvoorbeeld een eigen bedrijf heeft, dan doet men eigenlijk namens God zaken, want het is van Hem. Het Hebreeuws kent dan ook geen werkwoorden voor ‘hebben’ of ‘bezitten’, maar wel ‘er is voor mij’, ‘God heeft mij ter beschikking gesteld’.

Volgens het joodse denken brengt niet geven onheil, en wel geven wordt beloond. Een soort straf en beloning denken.
Rabbijn Evers: “Dat klopt. Maimonides, de grote joodse geleerde, zegt dat straf en beloning een geloofsprincipe is. Joden kennen geen theologie of dogma’s, maar wel geloofsprincipes. Maar je kunt het nooit precies afmeten. Dat is niet aan ons maar aan God.”

Eigenwaarde geven
In het boek komt naar voren dat liefdadigheid voor arme mensen bijvoorbeeld is om iemand in dienst nemen. Evers: “Klopt, werk verschaffen, beter nog, zelfstandig maken, is het mooiste wat je kunt doen. Als iemand zelfstandig in zijn behoeften voorziet is dat eigenlijk een navolgen van God. Daarom heeft God een niet volmaakte wereld gemaakt, om de mens de ruimte te laten om zijn talenten en mogelijkheden te ontplooien. Anders zou de mens alleen maar alles uit Gods hand zomaar ontvangen. Dat zou de mens een heel afhankelijk wezen maken met weinig of geen eigen inbreng. De mens moet geen ‘schaamtebrood’ eten, als de mens niets bijdraagt aan de schepping. We moeten juist meehelpen aan het vervolmaken van die schepping. Dat geeft de mens een gevoel van eigenwaarde. Liefdadigheid doen en iemands waarde bevestigen, bijvoorbeeld door hem zelfstandig te maken, liefst zelfstandig ondernemer, geeft hem een gevoel van eigenwaarde, net als God doet. Hij geeft ons een gevoel van eigenwaarde.”

Rabbijn Evers: “De allereerste bedoeling van tienden geven is armenzorg. De tweede het in stand houden van de religie, met name ondersteunen van behoeftige bijbelgeleerden. Het in stand houden van bedehuizen houdt natuurlijk ook allerlei seculiere kosten in zoals rioolbelasting. Dat zijn secundaire bestedingen van tienden, dus na de genoemde eerste twee.”

De arme is een unieke persoon
In zijn boek schrijft Evers over de moderne, bureaucratische hulpverlening die hij vernederend, onpersoonlijk en gevoelloos noemt. Bij het tienden geven moet je, volgens de joodse tsedaka, de behoeftige respectvol en gelijkwaardig benaderen. Je dient voorzichtig, tactvol en hoffelijk te zijn bij het geven. Ook de arme is een unieke persoonlijkheid, geen categorie. Het niet geven van tienden betekent eigenlijk wrok tegen en minachting voor de medemens. Het financiële aspect is trouwens maar een onderdeel van de hele liefdadigheid. Er voor elkaar zijn, onderling contact, aandacht voor elkaar, betekent vaak meer dan geld.

In Evers’ boek staat dat er een bovengrens is voor tienden geven.
Rabbijn Evers: “Alles weggeven, je terugtrekken uit de wereld, al het aardse ontzeggen, is niet zo joods. Je moet midden in de maatschappij staan en meehelpen die te verheffen.”

Niet uitstellen, niet schatten maar precies berekenen

Je moet tsedaka betalen niet uitstellen en het niet ongeveer schatten, maar precies uitrekenen. En ook al doet de maatschappij van alles aan sociale zorgverlening, het persoonlijk geven van tienden blijft. De tsedaka busjes bestaan volgens rabbijn Evers nog steeds, elk joods huis, elke synagoge heeft die busjes staan. Joden kennen geen collectes. Kinderen vanaf vijf/zes jaar leren het tienden geven al.

Tsedaka geldt voor iedere man en iedere ongehuwde vrouw. Rechtspersonen zoals stichtingen hoeven geen tienden te geven, alleen natuurlijke personen. Tienden zijn in het Jodendom primair voor armenzorg en behoeftige bijbelgeleerden bestemd. De prioriteit van geven is: 1. loskopen van gevangenen; 2. ondersteunen van behoeftigen in deze volgorde: ouders, kinderen, grootouders, kleinkinderen, andere familieleden, buren, stadgenoten, landgenoten, buitenland. Vrouwen gaan voor mannen, de bijbelgeleerde voor de ongeletterde (bijbelleraars met geld mogen geen tsedaka aannemen), de priester voor de leviet, de leviet voor de gewone mens. Voedsel gaat voor kleding.

Uit: een vraaggesprek met rabbijn Evers. Als joods bijbelgeleerde is hij een deskundige bij uitstek, maar ook gezien en gelezen zijn boek ‘Tsedaka. Het bijbelse tiende’, te bestellen in de Webwinkel van Jad Achat. Uitgave: Nederlands-Israëlietisch Seminarium; ISBN 90 74498 02 7; gebonden; 192 pagina’s, prijs: € 10,00.

Reacties zijn gesloten.