… het verbod om bloed te eten

“Alle bloed zult u niet eten” maar we mogen ook geen verboden vetten eten.  Maimonides meent dat vet niet gegeten mag worden om gezondheidsredenen maar bloed is verboden omdat het in vroeger tijden met afgoderij in verband werd gebracht. Vandaar dat het bloedverbod zwaarder is: “Hoewel bloed in de ogen van verschillende sekten onrein was, aten ze het toch omdat het geacht werd voedsel voor duivels te zijn. Wanneer men dat at, kwam men in contact met onreine geesten, die de toekomst voorspelden. Hoewel geen mens bloed lust, werd het bloed na het slachten opgevangen in kommen of putten en men at het geslachte vlees ernaast. Omdat men als het ware ‘aan tafel’ zat met de duivels (sjediem), meende men door dit gezamenlijke ‘festijn’ makkelijk contact te kunnen maken met de geesten, die dan toekomstige gebeurtenissen zouden openbaren (Moré Newoechiem 46:3). Deze praktijken waren wijdverbreid en niemand twijfelde aan het effect ervan. De manier waarop de Tora met bloedeters omgaat, is bijna gelijk aan de wijze, waarop de Molech-afgoderij met zijn kinderoffers wordt benaderd:“Ik zal Mijn aangezicht tegen die figuur richten”. Hierin zijn bloedeten en afgoderij gelijk.
In de Tempel had bloed overigens juist een zuiverende werking. Het werd gesprenkeld op Aharon en zijn zoons en op het altaar om deze te reinigen. Het bloed diende daar als verzoening voor onze nesjommes (zielen).

Eet geen ziel
Nachmanides (13e eeuw) sluit aan bij de letterlijke bewoording van de pasoek: “Want de ziel van al het vlees is in zijn bloed” (Wajikra 17:11). De ziel van het vlees zit dus in het bloed. Later staat er in de Tora dat wij sterk moeten zijn om het bloed niet te eten, want het bloed is de ziel en gij zult de ziel met het vlees niet samen eten. Hoewel de hele wereld voor de mens is geschapen – omdat hij de enige is die zijn Schepper erkent – werden toch alleen plantaardige producten toegestaan om te eten. Dieren werden verboden, zoals er in het eerste hoofdstuk van Bereesjiet staat: “Zie Ik heb jullie al het gewas gegeven en alle vruchtbomen”. Maar toen bij de Zondvloed alle dieren gered werden door de verdiensten van Noach, heeft G’d toegestaan hen te slachten. Sindsdien is het dierenleven in dienst van de mens gekomen. Het dierlijk lichaam werd de mens ter consumptie gegeven, de dierlijke ziel zou kappara (verzoening) brengen op het altaar. Daarom mag de ziel niet gegeten worden.

Natuurlijke instincten
Rabbenoe Bachja ibn Pakoeda (11e eeuw) stelt, dat dierlijk bloed bestemd is voor het altaar. Bovendien ligt de dierlijke ziel op een of andere wijze in het bloed verankerd. Hier zijn de natuurlijke instincten van dieren mee verbonden en daarom is het verboden om – door consumptie – dierenbloed met ons bloed te vermengen: “je bent wat je eet”. Zouden we dierenbloed eten, dan zouden wij iets van die wrede, grove karaktertrekken overnemen in onze persoonlijkheid.
Anderen leggen het verbod op bloed uit als een poging wreedheid te beteugelen. Een diepere analyse is de gedachte, dat hoewel de mens een bepaalde heerschappij over de dieren heeft gekregen, het toch niet de bedoeling was dat de mens het dierenrijk volledig zou beheersen en totaal naar zijn hand zou zetten. Rabbi Jitschak Abarbanel (15e eeuw) stelt dat het bloed ervoor zorgt dat de ziel door het hele lichaam verspreid wordt. De frase: “Want de ziel van het vlees is in het bloed” slaat op de menselijke ziel. Onze ziel zit in het bloed en daarom komt onze tikkoen (correctie) ook uit bloed. Bovendien stelt Abarbanel, dat wanneer dierenbloed vermengd wordt met mensenbloed er grofheid en onbeschoftheid uit resulteert. Daar wij een hogere geestelijke roeping hebben, past het ons niet om dat bloed te consumeren. Verder zou men kunnen stellen dat het bloed bij een dier de ziel is – hij heeft niet veel meer. Als men vlees met bloed eet, is het alsof men het hele dier heeft opgegeten met huid en haar.
Rabbi David Zwi Hofman (19e eeuw) ziet het eetverbod in het kader van eerbied voor G’d. Het bloed symboliseert de geest, het G’ddelijke deel van de mens. Dit verbod staat ook in verband met het verbod om dieren buiten de Tempel te slachten (als offer). Eigenlijk is het onnodig slachten van een dier een verkapte vorm van moord.

Fundamentele fout
Rabbi Jitschak Breuer (20e eeuw) analyseert het bloed- en vetverbod totaal anders. Bloed is het actieve deel in het lichamelijke leven. Veel mensen zijn geneigd om het dierlijke bloed en het menselijke bloed met elkaar gelijk te stellen. Maar dit is een fundamentele fout. Het zware bloedverbod maakt juist een verschil tussen de dierlijke verlangens van een mens en het dierlijke in de dierenwens. Natuurlijk is elk eten een dierlijke handeling. Maar juist bij het eten moeten we ons sterken om niet de geest met het vlees mee te eten. We moeten dus sterk zijn tegen het materialisme dat stelt dat ons hele wezen alleen maar aards is. Juist het feit dat ze op het altaar aan elkaar gekoppeld worden – het dierenbloed en vet schenken kappara voor de mens – leidt tot zo’n zware scheidslijn tussen menselijk en dierlijk vet en bloed.

Reacties zijn gesloten.