Toe Bisjwat – Aardse en spirituele groei

Rabbijn mr drs R. Evers

Rabbijn R. Evers schreef een uitvoerig betoog over de aardse en geestelijke groei die ons bij dit natuurfeest voor ogen staat. Met Toe Bisjwat – het nieuwjaarsfeest der bomen – staat onze liefde voor het land Israël centraal. In Israël is Toe Bisjwat het begin van de lente. De bomen komen weer tot leven. Kleine bladknopjes verschijnen. Donkere kleuren maken plaats voor het lichte, heldere groen van het voorjaar.

Toe Bisjwat is geen feestdag in de normale zin van het woord: we werken en gaan naar school. In huiselijke kring wordt de overgang van winter naar lente gevierd door zo veel mogelijk soorten vruchten te eten, waarbij vruchten uit Israël de voorkeur verdienen. In Israël, maar ook in de diaspora, gaan schoolkinderen de boer op om stekjes te planten.
Toe Bisjwat uitroepen tot een Joods milieufeest is wat al te modieus, maar iedereen is bezig met de ontluikende natuur. Vele chassidiem dawwenen op Toe Bisjwat dat G’d de etrogiem (citrusvruchten) mooi zal laten groeien met het oog op de arba’at miniem (plantenbundel) voor Soekot, het Loofhuttenfeest. Op Toe Bisjwat wordt de flora door G’d voor het komend jaar ‘berecht’. Zoals de mensheid op Rosj Hasjana wordt gescreend, wordt nu de toekomst van de flora beoordeeld en bepaald.

De mens is als een boom
In de Kabbalistische literatuur worden veel parallellen getrokken tussen de mens en het bomenrijk. De Tora geeft hiertoe aanleiding (Dewariem 20:19): “Want de mens is als het geboomte op het veld.” Wellicht leidde dit vers tot de oude Joodse gewoonte om bij de geboorte van een jongen een cederstekje te planten en bij de geboorte van een meisje een cipres. In hun jeugd waren de kinderen verantwoordelijk voor het wel en wee van ‘hun’ boom. Als zij trouwden, werden de ceder en cipres omgehakt en dienden zij als palen waarop de choepa, huwelijksbaldakijn rustte. “Want de mens is als het geboomte van het veld.” Het woord ‘adam’ (mens) komt van ‘adama’ (aarde), maar wordt ook in verband gebracht met ‘lijken op’. In één woord liggen oorsprong en bestemming van de mens besloten. Van aards schepsel moet hij proberen op G’d te gaan lijken. Dit is het doel van het leven. Zoals een boom wordt geprezen om zijn natuurproducten, zo wordt de waarde van de mens door zijn religieuze producten en daden bepaald.

Spirituele verlossing
Rabbijn Ja’akov Charlop werkt deze gedachte nader uit: Tora-gedachten en menslievende daden planten het zaad voor de openbaring van het G’ddelijke in de wereld en leggen het fundament voor spirituele verlossing. Zoals het zaadje van een boom het begin vormt van zich voortplantend nieuw leven, is een goede daad het begin van een kettingreactie, die weer volgende stadia van religiositeit oproept. En zoals een boomgaard voortdurend moet worden bewerkt en verzorgd om de aarde nieuwe groei te ontlokken, moet de mens voortdurend aan de verfijning van zijn karakter werken voor de ontplooiing van het G’ddelijke in hemzelf. Rav Eliëzer Steinman gaat nog een stapje verder: het lichamelijke aspect van de mens ontwikkelt zich als een boom, die langzamerhand oprijst vanuit de aarde en zijn takken hemelwaarts richt. De nesjomme (ziel) ontwikkelt zich in omgekeerde richting: gehouwen uit G’ds Majesteit verbinden haar takken zich met de ledematen van de mens. De Mageen David (Davidster) brengt beide bewegingen symbolisch samen: vanuit het beginpunt onder spreidt de materie van de mens zich naar boven uit; vanuit de eenheid boven beweegt het G’ddelijke zich naar beneden, verbindt zich met de materie en geeft dit vorm.

Karakter en bestemming
In de Midrasj-literatuur worden eigenschappen van het plantenrijk verbonden met het karakter en de bestemming van het Joodse volk. “Waarom wordt het Joodse volk vergeleken met een olijfboom? Zoals de olijf pas olie voortbrengt nadat hij is fijngestampt, zal het Joodse volk pas na veel lijden de rechte weg terugvinden. Maar deze vergelijking brengt ook hoop: zoals de olijfboom nooit zijn bladeren verliest, kan het Joodse volk nooit vernietigd worden.”
De diaspora wordt als volgt verklaard: “Waarom wordt Israël vergeleken met de wijnstok? Wanneer een boer de kwaliteit van zijn wijnstokken wil verbeteren, verplant hij ze van plaats tot plaats. G’d wilde Israël bekend maken in de wereld en deed het verhuizen door de hele wereld, zodat alle wereldbewoners bekend zouden worden met de Tora.” De geestelijke groei werd met de vijgenboom verbonden: “Zoals de vruchten van de vijgenboom niet in één keer worden geoogst, maar beetje bij beetje, zo is het ook met Torakennis: de Tora kan niet in één jaar worden geleerd; slechts stap voor stap kan de geest groeien!”.

Begin en eindpunt
Het Jodendom biedt een duidelijk perspectief op de begrippen tijd en geschiedenis. De schepping vormt het absolute begin, de wetgeving op de Sinaï de as en het Messiaanse tijdperk is het eindpunt, waarna de wereld weer ‘oplost’ in G’d. Deze momenten worden botanisch geleid. Aan het begin van de Schepping plantte G’d een tuin in Eden waar de heerlijkste bomen groeiden, en plaatste daar Adam in. Bij de wetgeving op de Sinaï veranderde de woestijn in een bloeiende tuin; daarom versieren wij op Sjawoe’ot de synagoge met bloemen en planten. Hoopgevend is de Joodse traditie over de komst van de Masjie’ach. Rabbi Abba zei: “Er is geen duidelijker voorteken dan de terugkeer van het volk naar zijn land. Wanneer de bomen weer op Israëls bodem zullen bloeien, is het begin van het Messiaanse tijdperk in zicht.”

Milieu, schotels en vonken
Het Nieuwjaar der bomen, Toe Bisjwat, voert ons terug naar de allereerste boom in de Joodse geschiedenis, de boom van kennis van goed en kwaad. Het heeft mij altijd bevreemd, dat in West-Europa de schaduwrijke ‘boom der kennis’, zoals beschreven in het eerste boek van de Tora, klakkeloos als een appelboom wordt neergezet. In de Talmoed vinden wij hierover vier meningen. Volgens de eerste mening was het een vijgenboom, omdat de mens bedekt werd met vijgenbladen na de Zondeval. Met de vrucht waarmee hij gezondigd had, moest hij zich kleden. Een tweede visie stelt, dat de boom een etrog was, waarmee wij tegenwoordig op het Loofhuttenfeest (Soekot) als één van de vier plantensoorten schudden. Een derde mening gaat ervan uit dat het de wijnstok was, omdat wijn tot zonde brengt. Een vierde opvatting stelt, dat de boom van kennis gewoon graan was omdat de mens pas verstand krijgt tegen de tijd dat hij graanproducten begint te eten. In de Middeleeuwse kunst wordt de befaamde boom echter als een appelboom voorgesteld. De reden hiervoor is ongetwijfeld, dat de Germanen en Kelten appelen als ‘vruchten van de eeuwige jeugd’ beschouwden.

Feest van het milieu
Toe Bisjwat wordt tegenwoordig wel eens gezien als een feest van het milieu. Het zou inderdaad niet overbodig zijn wanneer vanuit Joodse kring wat meer aandacht werd besteed aan de milieuproblematiek. In de oudste Midrasjiem (achtergrondinformatie) komt in dit verband een heel opmerkelijke passage voor: “Nadat G’d Adam had geschapen, leidde Hij hem rond in Gan-eden – het paradijs. ‘Aanschouw Mijn werken’, zei Hij, ‘Zie hoe fraai alles is! Alles heb Ik voor jou geschreven. Houd de natuur in stand en vernietig Mijn wereld niet, want als jij onvoorzichtig omgaat met het milieu, is er niemand die het kan herstellen’. Deze Midrasj getuigt van een bovennatuurlijke wijsheid. Wie in de oude wereld had millennia geleden al kunnen bevroeden, dat het milieu wereldprobleem nummer één zou worden anno 2004? Het conflict tussen de mens en de wereld om hem heen wordt door onze Geleerden gezien als uitvloeisel van de gevallen toestand van de mens na het eten van de boom van kennis van goed en kwaad. De ‘Zondeval’ verstoorde de harmonieuze relatie tussen mens en natuur. “In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten”, luidde het G’ddelijke vonnis. Sindsdien is de mens vervreemd van zijn omgeving, waarin de overige levende wezens die deze planeet bevolken voedsel en beschutting direct uit de hand van de Schepper ontvangen. Het vernisje van onze beschaving is niet zo zeer een uiting van ons vernuft als wel een gevolg van een fundamenteel gebrek aan harmonie met de natuur. De Tora verbiedt om tijdens een beleg vruchtenbomen om te hakken. In de Talmoed wordt dit opgevat als een algemeen verbod op het doelloos verspillen en vernielen van alle soorten materie. Iemand, die in woede spullen vernielt, is volgens de Talmoed gelijk aan afgodendienaar. Goed dat Toe Bisjwat ons harmoniseert met de natuur.

Relatief nieuw feest
In de Talmoed wordt naar de reden van Toe Bisjwat gevraagd, maar over een feestelijke viering daarvan vertellen de Rabbijnse bronnen niets. Onder invloed van de opbloeiende Kabbala in het land Israël van de zestiende eeuw werd voorgeschreven om op Toe Bisjwat vier bekers wijn te drinken, waarbij men allerlei teksten uitspreekt en veel fruit eet. Zo stelde de bekende Kabbalist Rabbi Chaim Vital (1542-1620) voor om maar liefst dertig verschillende soorten vruchten te eten. Vooral de Sefardische Joden namen de Kabbalistische gebruiken over. Er ontstond een speciale liturgie met gedichten, gebeden en teksten uit de Tora, Midrasj en mystieke werken. De soorten waarmee Israël gezegend is, zijn natuurlijk het meest populair: dadel, olijf, granaatappel, druif en vijg.

De mens is als boom
In de mystieke gedachtewereld is de boom het symbool van de mens. Hiervoor baseert men zich op een Tora-tekst in Dewariem: “Is de boom dan als de mens?”. Via een subtiele interpretatie wordt de tekst omgezet in: “De mens is als een boom”. De stroom van G’ddelijke energie loopt langs de tien Sefirot (sferen of eigenschappen), via een ingewikkeld proces van emanatie en uitstraling. Deze uitstraling van het G’ddelijke naar de wereld wordt in de mystiek leer visueel voorgesteld als een boom. Deze boom is dus een soort ladder, die de fysieke wereld met de Hemelse, spirituele wereld verbindt. Een belangrijk motief in de mystieke theorieën over het Scheppingsproces is het idee van de nitsotstot: G’ddelijke vonken. De Schepping van het universum vond plaats via een ingewikkeld proces van afdalende G’ddelijke uitstraling. Maar er ging iets mis – één van de Sefirot bleek niet sterk genoeg om dat G’ddelijke licht vast te houden. Daardoor ontstond een breuk, waardoor G’ddelijke vonken in de diepte verdwenen. Deze vonken zitten nu gevangen in de materiële wereld. Dit verklaart waarom de wereld die gemaakt werd door een perfecte Schepper en ook oorspronkelijk perfect had moeten zijn, uiteindelijk toch niet een volmaakte wereld is geworden. Door het uitvoeren van de geboden van de Tora kan de mens er echter voor zorgen, dat de vonken zich weer verenigen met de Hemelse oorsprong, zodat het Scheppingsproces weer volmaakt wordt. De mens als partner van G’d. Door het fruit met de juiste bedoeling en berachot (zegenspreuken) te eten worden de Hemelse vonken uit een duistere materiële wereld verlost en verheven. Dat is het idee van Toe Bisjwat.
Een spectrum van oude tradities vult deze mystieke traditie in: sommigen eten de zeven vruchten, waarmee het land Israël speciaal gezegend werd in Dewariem 8:8: “Een land van tarwe en gerst, wijnstokken, vijgen- en granaatappelbomen, een land van olie voortbrengende olijfbomen en van dadelhoning.”.
Anderen eten 15 soorten fruit maar er bestaan ook minhaĝiem (gewoonten) om 50 of zelfs 100 soorten vruchten, vers, gekookt, gedroogd of geconserveerd, te eten.

Berachot
In hetzelfde hoofdstuk van de Tora – nadat ons beloofd is, dat wij in het land Israël ‘aan niets gebrek zullen hebben’ (Dewariem 8:9), gaat de Tora over van belofte naar verplichting: ‘Als U nu gegeten heeft en verzadigd bent, dan moet U G’d loven voor het goede land, dat Hij U gegeven heeft’ (ibid. 8:10). Dit is de bron voor het leerstuk van de berachot – zegenspreuken – die door de Tora in eerste instantie worden voorgeschreven na het eten van brood. De Chagamiern (geleerden) hebben dit verder uitgewerkt in een heel systeem van voor- en na- berachot over alle genietingen, die in onze consumptiemaatschappij enig tegenwicht bieden aan het gevoel dat ‘mijn kracht en macht mij dit vermogen hebben verworven’ (ibid. 8:17). Door het zeggen van berachot voor en na het eten, proberen wij bij iedere hap te herinneren, dat het G’d is, die ons kracht en inzicht geeft om onze aardse missie met succes uit te voeren.

Dankbaarheid
Berachot leren ons, dat niets in deze wereld vanzelfsprekend is. Bovendien hebben we nergens recht op; dit ligt ook in de structuur van de Tora ingebed. Het westerse denken is voornamelijk antropocentrisch gericht: de mens wordt gezien als centrum van het universum. De joodse cultuur is theocentrisch van aard: G’d staat in ons denken centraal. Dankbaarheid vormt de basis van onze levensfilosofie en dit gevoel wordt soms zeer ver doorgevoerd. Mosje Rabbenoe mocht de Nijl niet in bloed veranderen omdat deze rivier hem verborgen en beschermd had tegen de soldaten van Pharao. Zelfs de dode materie wordt dus in dit dankbaarheidsdenken geïncorporeerd. Niets is ‘zomaar’ en alles is van een G’ddelijke intentie en Hemelse vonk doordrongen. Kabbalisten verwonderen zich over het merkwaardige fenomeen, dat dode materie, flora en fauna ons levenskracht schenken. De mens, die oneindig veel hoger lijkt te staan dan de mineralen, het planten- en dierenrijk, is hiervan niettemin volledig afhankelijk. Een reden te meer ons eens te verdiepen in het joodse Berachot-systeem, waarin iedere keer opnieuw benadrukt wordt dat de mens ‘niet alleen leeft bij de gratie van zijn brood’ maar dat iedere hap een samenspel vormt van lichaam en geest, een gegeven dat overigens in de medische wereld de.laatste tijd ook steeds meer aandacht krijgt onder de titel ‘psychosomatiek’.

Kleinste details
Vaak wordt ons de vraag gesteld of ‘het G’d werkelijk wat kan schelen wat en hoe wij eten’. Filosofen van Aristoteles tot Hegel meenden, dat G’d Zich alleen zou bezighouden met de grote lijnen van Zijn Schepping maar geen aandacht zou hebben voor de details, zelfs niet voor de mens als individu. Het is onze levensovertuiging – met de Psalmist – dat ‘Zijn genade zich uitstrekt over al Zijn schepselen’ (Psalm 145). Rabbi Samson Rafaël Hirsch (1808-1888) stelt duidelijk, dat de joodse voorschriften ons gevoelig moeten maken voor onze verheven opdracht. De term ‘kosjer’ wijst ook in die richting. Kosjer betekent ‘geschikt’; treife voedsel heet in de Tora ‘tamé’ (letterlijk: onrein). Onze wijzen brengen de term ‘tamé’ in verband met het woord ‘timtoem’, dat verstopping of blokkade betekent. Kosjer eten maakt ons geschikter en gevoeliger voor het spirituele. Tamé-consumptie blokkeert deze ontwikkeling naar ‘steeds hoger’.

Wat en hoe
Het kasjroet bepaalt wat wij eten, de berachot richten onze aandacht op het hoe. Het joodse eten geschiedt niet gedachteloos. Integendeel: iedere keer dat wij op het punt staan iets tot ons te nemen, verklaren wij Baroech ata HaSjeem. Baroech, dat normaliter vertaald wordt als geprezen, betekent ook ‘naderbijgebracht’. Door iedere beracha wordt ons besef van het G’ddelijke sterker. Daarna verklaren wij G’d tot Koning over de wereld: niet in de universele, globale zin als bij de filosofen maar over ieder detail; over ieder geschenk uit de Hemel zeggen wij dankbaar een zegenspreuk. Wij bezien G’d vanuit ieder Scheppingswondertje, dat ons tevens kracht schenkt. Berachot verschillen naar de aard van het voedsel. Berachot dwingen ons om stil te staan bij de eigen geaardheid van iedere vrucht, ieder detail in G’ds wereld.

Regels en besef
De hoofdregel in het Berachot-systeem luidt, dat we voor iedere vrucht en ieder product de meest specifieke beracha moeten zeggen. Filosofie probeert het universele te vatten, het jodendom is een specialistische religie, die zoveel mogelijk wil doordringen in het specifieke. In onze tijd van specialisatie zien wij ook steeds meer aandacht voor de details. Over dode materie – van water tot vlees – zeggen wij de algemene beracha ‘sjehakol’. Zodra wij geconfronteerd worden met een hogere ontwikkeling in de Schepping, worden we specifieker. Over aardvruchten zeggen we doorgaans ‘ha’adama’. Na de aardgewassen werden de vruchtbomen geschapen (Bereesjiet 1:11), weer een trede hoger. Daarover zeggen we ‘ha’eets’.

Chasjiwoet (belang)
Naast de hoofdregel van specificatie bestaat in het Berachot-systeem een tweede hoofdregel, die ik ‘belang en gewicht’ zou willen noemen (chasjiwoet). Belangrijke consumptie wordt door een aparte beracha ingeleid. Wijn en brood, die ook in de Tempeldienst een speciale functie hadden (plengoffers en meeloffers), worden speciaal apart vermeld: hamotsie over brood en haĝafen over wijn, die ook de hoogtepunten van het joodse leven inzegent. Deze tweede hoofdregel werkt ook door in andere details: zo mogen wij alleen ha’eets zeggen over rijpe boomvruchten waarvan het hoofdbestanddeel wordt gegeten (dus niet een gekonfijte schil), waarbij de vorm of het uiterlijk van de oorspronkelijke vrucht nog herkenbaar is, terwijl de vrucht op normale wijze gegeten wordt. Dit betekent dus, dat men over noten, die normaliter rauw gegeten worden, geen ‘ha’eets’ zegt wanneer deze boomnoten bijvoorbeeld gekookt zijn. In gekookte toestand zijn ze eigenlijk niet meer belangrijk genoeg voor ‘ha’eets’. Bovendien moeten de boomvruchten voor de beracha ‘ha’eets’ speciaal gekweekt zijn. Over wildgroeiende kastanjes zegt men bijvoorbeeld ‘sjehakol’ en niet ‘ha’eets’. Dit tweede principe geldt ook voor aardvruchten: hierover zeggen we alleen ‘ha’adama’ als de identiteit van de vrucht nog duidelijk herkenbaar is en het op normale wijze gegeten wordt (bijvoorbeeld aardappels gekookt maar komkommers rauw).

Voorrangsprincipe
Op de Toe Bisjwat tafel liggen vaak zeer veel vruchten. Over de verschillende boomvruchten zeggen we dan slechts éénmaal ‘ha’eets’ en éénmaal ‘ha’adama’ over alle aardvruchten tezamen. De enige vraag, die nog resteert is over welke vrucht we het eerst de beracha zeggen. Bij een gemengde tafel van aard- en boomvruchten gelden de volgende regels:
1. het eerst zeg je de beracha – of dit nu ‘ha’eets’ is of ‘ha’adama’ – over die vrucht, die je meestal het lekkerst vindt;
2. als die niet te vinden is, zeg je als eerste een beracha over die vrucht, die je nu het lekkerst vindt;
3. als ook die niet aanwezig is, houd je de Tora-volgorde (Dewariem 8:8) aan: a. olijf; b. dadel; c. druif d, vijg; e. granaatappel.
4. als ook die volgorde je niet helpt, dan heeft een volledige (i.t.t. een opengesneden) vrucht de voorrang;
5. en als je in het voorgaande geen voorrang kunt vinden, dan gaat ‘ha’eets’ boven ‘ha’adama’.

Nog enkele praktische tips, voordat U toehapt
1. Fruitcocktails uit de fabriek (d.w.z. met kleine stukjes) eisen slechts één beracha (ha’eets of ha’adama). Men kijkt dan alleen naar de meerderheid van de bestanddelen. Zelf gefabriceerde fruitcocktails met grotere stukken vereisen echter een beracha over iedere soort apart volgens de eerdergenoemde regels.
2. Over jus d’orange, waar het sap slechts uit de vrucht geperst is, zeggen we ‘sjehakol’. Waar het sap of de smaak van de vrucht eruit gekookt is, zeg je over het vocht de beracha van de vrucht. Over pruimensap zeg je ‘ha’eets’ en over tomatensap ‘ha’adama’.
3. Berachot over soep met meerdere bestanddelen is specialistenwerk. Raadpleeg uw rabbijn.
4. Bij een gerecht met hoofd- en bijzaken zegt men meestal slechts de beracha over de hoofdzaak. Rijstepudding met rijst, rozijnen, kaneel etc.etc. vereist alleen ‘Mezonot’.
5. Als men twee even belangrijke voedselsoorten eet, zegt men twee Berachot. Dan wordt de meest specifieke beracha eerst gezegd: bij koffie en cake zegt men dus eerst ‘Mezonot’ en pas daarna ‘sjehakol’.

Berachot zijn zeer ingewikkeld. Vroeger werden rabbijnen voor hun ‘semiecha’ (diploma) juist hierover overhoord. Niettemin wens ik U een ‘vruchtbare’ Toe Bisjwat, waarbij U moge genieten van de diepere filosofie van dit gezellig samenzijn!

Reacties zijn gesloten.