Parsja Chajee Sara 5771

Chajee Sara  (Bereesjiet/ Genesis 23:1 – 25:18)  
CHAJEE SARA
(het leven van Sara). Sara sterft op de leeftijd van 127 jaar. Awraham rouwt over haar en wil haar begraven in de spelonk Machpela. Maar die is in het bezit van Efron, een Chitiet. Awrahams koopt deze. Daarna draagt Awraham zijn trouwe knecht op een goede vrouw voor Jitschak te zoeken maar geen Kena’anietische. De knecht zweert dat hij uit de familie van Awraham een vrouw zal zoeken, waartoe hij naar Aram Naharajiem reist. Hij heeft grote geschenken meegenomen. Onderweg vraagt de knecht G’d dringend hem een bepaald teken –dat hij zelf vaststelt- te geven wanneer de juiste vrouw opdoemt. De knecht arriveert bij een bron als ook Rivka verschijnt en hem op zijn verzoek te drinken geeft en ook de kamelen drenkt. Dat is precies waar de knecht G’d om gevraagd had! De knecht wordt ontvangen in het ouderlijke huis van Rivka, waar hij zijn verhaal vertelt. Na enige tijd wordt men het erover eens dat Rivka, na ook haar instemming gevraagd te hebben, met de knecht naar Jitschak meegaat. Jitschak en Rivka trouwen. Hij bemint haar en troost zich over de dood van zijn moeder. Awraham hertrouwt met Ketoera, die zes kinderen krijgt, maar Awraham zendt hen allemaal –met geschenken- weg. Awraham sterft op de leeftijd van 175 jaar. Hij werd door Jisjmaëel en Jitschak in de spelonk Machpela begraven.
Chajee Sara is de vijfde parsja in de Tora. De Tora heeft 54 parsjiot, het eerste boek Bereesjiet bevat totaal 12 parsjiot. Chajee Sara telt 105 pesoekiem, verzen en 1402 woorden en is hiermee de 32e na langste parsja. Het bevat geen mitsvot, geboden.
Sara overleed in Chevron. De Tora vertelt uitvoerig hoe Avraham haar begraaft. De Joodse begrafenis kent vele aspecten. Men bestelt zo snel mogelijk ter aarde:‘maar gij zult hem dezelfde dag nog begraven want de gehangene is een ontwijding van G’ds naam; gij zult Israël niet verontreinigen’ (Deut. 21:23; vgl. Rasji). De specifieke heiligheid van het Joodse land mag niet bezoedeld worden door het onbegraven laten overnachten van overledenen. De mystiekleer verklaart, dat dit voorkomen wordt door een snelle begrafenis.
Dit laatste geldt niet buiten Israël. Maar de Zohar geeft nog een andere reden waarom zo een haast wordt gemaakt met de begrafenis, die ook buiten Israël geldt. Deze reden ligt in de Kabbalistisch getinte reïncarnatiesfeer, een verschijnsel, dat het Jodendom niet vreemd is, hoewel hierover zelden gesproken wordt. Wanneer iemand zijn aardse taak niet volbrengt, komt hij nogmaals tot leven. De meeste mensen zijn al vaker op aarde geweest (sommige Tsaddikiem hebben de gave dit waar te nemen en weten, wat iemand nog te doen heeft. Reïncarnatie behoeft overigens niet altijd in een mens plaats te vinden).
In dit leven kan iemand arm zijn omdat hij moet boeten voor fouten uit een vorig leven. Soms verloopt een bevalling moeilijk, omdat de ziel zich nog in een ander lichaam bevindt, dat eerst moet sterven. Soms ook heeft iemand een slechte eigenschap, die hem niet verlaten wil. Dat kan dan een van de oorzaken van zijn huidige bestaan zijn: het verbeteren van juist deze eigenschap, die hij in zijn vorige leven niet heeft kunnen veranderen.
Daarom propageert de Joodse wet een snelle begrafenis. Het kan immers zijn dat de nesjama van de overledene op aarde moet terugkeren in een ander lichaam. Zolang de overledene nog niet begraven is, is reïncarnatie niet mogelijk.
Het is verder gebruikelijk om in het graf aarde uit Israël – met name van de Olijfberg – onder het lichaam van de overledene te strooien. Op andere plaatsen strooit men ook aarde uit Israël op het lichaam van de dode, op zijn doodskleding (tachriechien)
maar onder zijn talliet. Op weer andere plaatsen strooit men ook aarde op het gezicht, met name op het voorhoofd en de oogleden.
De bron voor deze gewoonten is te vinden in de Talmoed Jeroesjalmi (Kilajiem 9:4 einde): “Zodra men het land Israël bereikt, neemt men een kluit aarde en legt dit op de kist, zoals er geschreven staat (Deut. 32:43): “en zijn land verzoent zijn volk”. Deze bron spreekt echter slechts over het plaatsen van aarde op de kist in Israël zelf! Nergens staat beschreven, dat Israëlische aarde buiten Israël een speciale status heeft. Zodra aarde de gewijde bodem verlaat, verliest het zijn kedoesja (heiligheid), zo zou men kunnen menen.
Toch heeft deze ‘ontheemde’ aarde een speciale kedoesja. De speciale gewijde status van het land Israël is weliswaar geologisch bepaald, maar niettemin ‘veroorzaken’ de fysieke omstandigheden, dat de kedoesja er ook daadwerkelijk kan rusten. De aarde en de lucht vormen het

fysieke substraat van het land Israël, alwaar de Sjechina, G’ddelijke Voorzienigheid rust. Zonder aarde kan men onmogelijk van een land Israël spreken. Daarom deelt de Israëlische aarde ook in haar kedoesja.
Israëlische aarde in een graf buiten Israël symboliseert ons verlangen naar het land Israël, wat een belangrijk onderdeel vormt van onze religie, zoals er staat (Psalmen 102:15): “Want uw knechten hebben behagen in haar (Israëls) stenen, zij hebben deernis met haar puin”. Dit vers legt tevens uit, waarom koning Jechonja, toen hij in ballingschap ging (5e eeuw v.d.g.j.), stenen uit het land Israël meenam om in Babylonië een synagoge te bouwen.
Een andere gedachte bij het strooien van aarde uit Israël in een graf staat in verband met de idee, dat alles uiteindelijk in de dagen van de Masjieach naar zijn plaats van oorsprong zal terugkeren. We geven aan dat we maar al te goed beseffen, dat Israël onze oorsprong is.

Het gebod tsedaka is dus een van de hoogste morele plichten van de mens. Als een ernstig zieke patiënt dit niet begrijpt, doet men er goed aan op het grote belang van de mitswa – gebod – van Tsedaka te wijzen nu het einde van het aardse bestaan in zicht komt. Vele midrasjiem benadrukken de gedachte dat men onmogelijk alles kan meenemen naar de Toekomstige Wereld. ‘Ga tot de mier, gij luiaard, zie haar wegen en word wijs’ (Spreu¬ken 6:6). Wanneer men leven en werken van de mier observeert, raakt men onder de indruk van de moeite die zij haar hele leven lang doet om te vergaren en bijeen te zamelen. Ook indien zij verzadigd is, gaat zij door met werken. Zelfs als men haar zou vragen: ‘Waarvoor werkt U zo hard en voor wie verzamelt U dit alles?’ heeft zij geen tijd om over deze vragen na te denken of een antwoord te geven; zij is slechts bezig met bijeen zamelen. Veel mensen vergaat het als de mier. Hoe meer men verzamelt, hoe meer men verlangt naar nog meer. Het is alsof men geen tijd heeft om zich af te vragen voor wie en waarom men bezig is.
Koning Moenbaz gaf het goede voorbeeld. In jaren van hongersnood placht hij zijn schatten te verdelen onder de armen. Zijn familieleden waren hierover ontstemd: ‘Uw voorvaderen hebben deze schatten bijeen gezameld en zorgvuldig bewaard, terwijl U alles uitdeelt?!’ De koning antwoordde hen: ‘Mijn voorouders vergaarden aardse schatten, ik verzamel hemelse schatten; mijn voorvaderen bewaarden hun kostbaarheden op een plaats, waar het van hen zou kunnen worden afgenomen, ik spaar op een plaats, waar de mensenhand niet kan reiken. Mijn ouders en grootouders spaarden zonder opbrengst, ik beleg in winst¬gevende projecten. Mijn voorouders spaarden geld, ik spaar mensenlevens. Mijn voor¬vaderen bewaarden hun geld voor anderen, mijn wijze van beleggen is voor mijzelf; zij spaarden voor deze wereld, ik leg geld opzij voor de Toekomstige Wereld’.

Tsedaka redt van de dood

Ook is het niet uitgesloten dat men door inkeer en goede daden van de ziekte herstelt. Enkele talmoedische episoden illustreren deze gedachte. Astrologen voorspelden Rabbi Akiwa eens, dat zijn dochter op haar huwelijksdag dodelijk gebeten zou worden door een slang. Rabbi Akiwa nam deze voorspelling serieus en zag de trouwdag van zijn dochter met angst en beven tegemoet. Op de geplande trouwdag stak zijn dochter een van haar haarspelden in de muur. Zonder dat zij zich hiervan bewust was, had ze met haar haarspeld een slang die zich juist in het gat bevond, waarin zij de haarspeld gestoken had, gedood. Toen ze de speld er de volgende morgen uittrok, merkte ze de dode slang op. Toen Rabbi Akiwa hiervan hoorde, vroeg hij zijn dochter, wat ze de vorige dag zoal gedaan had. Zijn dochter vertelde hem, dat zij de vorige dag een arme man had geholpen: ‘Gisteravond vroeg een arme man om een aalmoes aan de deur. Iedereen was druk bezig met de voorbereidingen voor de chatoena (de feestmaaltijd na de huwelijksvoltrekking) en niemand had tijd om naar hem te luisteren. Ik ben toen naar hem toegegaan en heb hem het huwe¬lijkscadeau dat ik van u gekregen had, gegeven’. Haar vader zei toen: ‘Jij hebt een grote daad verricht’. Sindsdien predikte Rabbi Akiwa: ‘Tsedaka redt van de dood – niet alleen van een onnatuurlijke dood maar ook van de dood zelf’

HAFTARA
Waar komt de naam “haftara” vandaan?

a) Awoedraham: Wij zijn nu ontlast [van “patoer”, vrijgesteld] van de plicht van het Tora lezen.
b) Rabbenoe Tam: Zolang de Tora open ligt is het spreken van zelfs “divrei Tora” verboden. Dit is weer geoorloofd na het sluiten van de Tora [“haftara” afgeleid van “peter (rechem)”, het opengaan].
c) Rabbenoe Tam: van “beëindigen” [zoals: na het beëindigen, “maftirien” van het Pesach offer]. Met de haftara is het ochtendgebed beëindigd, daarna begint het moesafgebed. Misschien vinden wij de term “beëindigen” een aanduiding voor het volgende gebruik. Als twee Tora afdelingen samen gelezen worden, wordt de haftara van de tweede afdeling voorgedragen.
d) Eliahoe Bechor: een term voor “pauze”.
e) Volgens Likoete pardes: Het lezen van de haftara verleent vrijstelling [petoer] van het bestuderen van de profeten.
f) Bedoeld als toevoeging. De haftara wordt aan het lezen van de Tora toegevoegd. Daarom wordt de haftara ook wel “asjlamta” (toevoeging) genoemd.

Waarom wordt de haftara niet uit de Ketoeviem (Geschriften, Hagiografen) gekozen?

–  Het voorleesverbod gold voor Tora en Ketoeviem niet voor de profeten (v. Awoedraham)
– De inhoud van de profeten past beter bij de inhoud van de gelezen afdeling, dan die van de ketoeviem (v. Awoedraham).
– De inhoud van de Ketoeviem, zoals poezie, zedeleer en geschiedenis, werd door de Samaritanen meestal toch wel aangenomen (v. Rav Maimon).
– Men houdt zich met de Ketoeviem sowieso wel bezig, daartoe zijn geen bepalingen nodig (v. Likoete Pardes).
– De profeten bevatten meer troost en steun dan de Ketoeviem (v. Rav Chaim David Halevi).

Waarom zijn er zoveel berachot bij de haftara?

a) Tegenover de zeven mensen die opgeroepen worden voor de Tora, tellen wij zeven berachot: twee voor de Tora (één voor de Tora-lezing en één na het lezen), één beracha voor de haftara en vier daarna (Awoedraham).
b) Tegen de Samaritanen gekeerd; in het bijzonder de beracha voor de haftara (Rav Maimon). Dit verklaart ook het gebruik van de berachot over Tsion, Jeroesjalajim en de masjieach, die ogenschijnlijk geen verband met de haftara houden. Deze berachot zijn tegen de Samaritanen gericht, die de berg Gerizim en de stad Sjechem verkozen boven Tsion en Jeroesjalajim, en die bovendien van mening waren dat de masjieach uit het geslacht van Efraim voortkomt.
c) Het volk dat terugkeert ontleent nog eens extra steun, hoop, en geloof aan de berachot (Rav Chaim David Halevi).
d) Zoals de zeven berachot van bruid en bruidegom.

Verklaringen op stukjes uit de berachot, zegenspreuken over de haftara:

* “die goede profeten heeft uitverkoren” – en geen leugenachtige profeten.
* “en behagen heeft geschept in hun woorden die met waarheid werden uitgesproken” – zelfs als wij deze niet altijd begrijpen.
* “en zijn dienaar Mosje” – Mosje is de grootste profeet.
* “op zijn troon zal geen vreemde zitten” – tegen vreemde secten.

Men zegt “ameen” na iedere beracha van de haftara, die samen het getal van 100 berachot, zegenspreuken per dag vol maken.

Reacties zijn gesloten.