BESJALLACH (bij het zenden). Het volk gaat de woestijn in. Mosjee neemt het gebeente van Jozef mee. Overdag leidt G-d het volk met een wolkzuil, ’s nachts met een vuurzuil. Farao krijgt spijt dat zoveel slaven weg zijn en achtervolgt hen met zijn krijgsmacht. Mosjee heft zijn staf en G-d splijt de zee. De Egyptenaren volgen het volk maar toen ze midden in de zee waren, keerde het water terug. Mosjee zingt een danklied met de mannen en Mirjam met de vrouwen. Na 3 dagen trekken klagen de mensen omdat er alleen bitter water is, dat Mosjee echter in drinkwater weet te veranderen. Na enige tijd klaagt men dat er geen eten is en bejammert men de vleespotten van Egypte. G-d laat dan kwartels ‘invliegen’ in de avond en ‘dropt’ manna elke morgen, behalve op Sjabbat. Op vrijdag kon men een dubbele portie inzamelen. Eén kruik werd gevuld met manna als bewijs voor de komende geslachten. Later is er weer geen water en het volk klaagt. Op aanwijzing van G-d weet Mosjee water aan een rots te onttrekken. Amalek valt Israël aan. Jehosjoea leidt de strijd, terwijl Mosjee met Aharon en Choer de heuveltop beklimmen. Als Mosjee zijn handen opheft, winnen de Bné Jisraeel. Aharon en Choer ondersteunen Mosjee’s handen. De Amalekieten worden verslagen.
Onverwachte hoek
Na de uittocht wordt de Jam Soef (Rietzee) gespleten. De Joden haalden heelhuids de overkant maar het Egyptische leger verdronk in de woeste baren. De Chagamiem stellen in de Talmoed (B.T. Pesachiem 118) dat de parnasa (het levensonderhoud) van de mens zo moeilijk is als het splijten (keriat) van de Jam Soef. En in tractaat Sanhedrien (22) staat dat ook een sjidoech (het huwelijk) zo moeilijk is als het splijten van de Jam Soef. Wat verbindt deze twee levenstaken, het verdienen van een inkomen (parnasa) en het vinden van een geschikte huwelijkspartner?
Sommigen wijzen op de situatie van de Joden bij de Jam Soef. Zij waren in de val gelopen. Aan de ene kant stormde het Egyptische leger aan, aan de andere kant kolkte een woeste zee. Links waren wilde dieren en rechts de woestijn. De Bné Jisraëel hoopten, dat G’d hen zou helpen in de strijd tegen de Egyptenaren, dat ze erin zouden slagen om te vluchten of dat ze op een andere manier gered zouden worden. Dat G’d de zee voor hen zou splijten, dat hadden ze niet verwacht. Zo ook maakt de mens vele toekomstplannen met het oog op partner- en beroepskeuze. Soms lukken beide zaken met hulp van Boven maar vanuit een totaal onverwachte hoek, gelijk de keriat Jam Soef. Een typische illustratie hiervan is de sjiddoech van Rabbi Sjmoe’eel Strasson, naar zijn initialen de Rasjasj genoemd (19eeuw). Het gebeurde eens, dat iemand een lening nodig had en naar de Rasjasj ging voor hulp. De Rasjasj leidde een liefdadigheidfonds en leende hem de gevraagde som uit. Aan het einde van de leenperiode bracht de debiteur het geld terug terwijl de Rasjasj in gedachten verzonken zat te lernen. Verstrooid stopte de Rasjasj de envelop tussen de bladen van zijn Talmoed. Na een tijdje liep de Rasjasj door de boekhouding van zijn liefdadigheidfonds. Uit de boeken bleek, dat de debiteur zijn lening nog niet had terugbetaald. De Rasjasj riep hem bij zich maar de debiteur claimde, dat hij het geld allang had teruggegeven. Omdat hij de grote Rabbijn voor de volle honderd procent vertrouwde, had hij hem geen schriftelijk bewijs van de teruggegeven som geld gevraagd. Het geschil eindigde in een Dien Tora. De debiteur werd voor een Beet Dien geroepen en tot betaling veroordeeld. Ondertussen werd er veel kwaad gesproken over de debiteur vanwege het feit dat hij kennelijk een poging had ondernomen om de Rasjasj te bedriegen. De debiteur werd algemeen gewantrouwd en binnenkort volgde ontslag. Zijn zoon, die een grote Talmied Chagam – geleerde – was, werd gedwongen de stad te verlaten vanwege de schande dat men zijn vader een “gannef” noemde.
Na een tijdje leerde de Rasjasj opnieuw hetzelfde Talmoedische onderwerp, dat hij ook eerder had geleerd op het moment dat de gelden werden teruggegeven door de debiteur. Tot zijn grote schrik zag hij daar de envelop met het gewraakte geld liggen. De Rasjasj riep de debiteur meteen bij zich en maakte zijn excuus. “Maar”, zei de debiteur, “dit helpt mij helemaal niets. Ik heb al een Kaïnteken op mijn voorhoofd. Ik ben ontslagen, mijn zoon moest de stad ontvluchten”. De Rasjasj verzonk in diep gepeins: hoe kon hij de schade en schande die hij hem – indirect en onbedoeld uiteraard – had aangedaan, goed maken? Uiteindelijk boog hij zich voorover en vroeg de debiteur: “Zou jouw zoon akkoord gaan met een huwelijk met mijn dochter?”. De debiteur stond perplex over deze vraag. Na enkele seconden vermande hij zich en zei: “Ik veronderstel, dat hij gaarne op dit voorstel zal ingaan”. Uiteindelijk werd de choepa gevierd en ze leefden nog lang en gelukkig.
Normaliter was zo’n eenvoudige man nooit familie geworden van de Rasjasj. Maar omdat in de Hemel bepaald was, dat de dochter van de Rasjasj zou trouwen met de zoon van de debiteur, is deze zaak zo gelopen. Net zoals bij de keriat Jam Soef kwam ook hier de oplossing uit een volslagen onverwachte hoek.