Nieuwe Seiderperspectieven

Door: Rabbijn mr. drs. R. Evers
Kaddeesj Oerechats – Maak kiddoesj en was je handen
Zo beginnen we de Seider. De rest van het jaar hebben wij de opdracht eerst “rechats” – ons eerst schoon te wassen en het kwade te vermijden. Pas daarna kunnen wij “kaddeesj” – het goede doen. Maar op Pesach kunnen we eerst kaddeesj en daarna rechats uitvoeren. De Ba’al Kedoesjat Levi verklaart dat op Pesach G’d over “iedere deuropening heen is gestapt”. Pesach betekent overheenstappen. HaSjeem, G’d stapte a.h.w. over de deuropeningen heen waaraan het bloed van het Korban Pesach, het Pesachoffer gesmeerd was.  

Over welke opening hebben we het hier?

De fysieke deuropening symboliseert onze psychische opening naar Boven. De opening van de naald waarover HaKadosj Baroech Hoe, G’d aan Am Jisraeel, het Joodse volk zegt: “Opent Mij zoveel als het gat van een naald in jullie Jodendomsbeleving. Dan zal Ik voor jullie een opening maken als de enorme deur van het voorportaal van het Heiligdom”. Maar op Pesach stapt G’d zelfs over deze kleine bereidwilligheid (de opening van beneden) heen en is er een itaroeta dele’ela, een  “opwekking van Boven” voordat er zelfs maar enige bereidheid van beneden is om zich te richten op het Jodendom.
Daarom begint de seider met eerst Kaddeesj, heilig je en daarna Rechats, was je schoon: aan het begin van de cyclus van de Joodse feestdagen is het ons toegestaan om eerst het goede te doen en pas daarna te proberen het slechte te verwijderen. Maar we moeten wel wat doen. Passiviteit is uit den boze…

Adelaarsvleugelen

Rabbi Sjimsjon Refaeel Hirsh (19e eeuw) citeert in dit verband de pasoek (vers):“En Ik zal jullie dragen op adelaarsvleugelen en Ik zal jullie tot Mij brengen” (Sjemot/Exodus 19:4). Rasjie (1040-1105) legt daar de vergelijking met de adelaar uit. De adelaar beschermt zijn jongen. Alle andere vogels dragen hun jongen onder hun lichaam maar de adelaar zegt symbolisch “laat de pijl mij treffen maar niet mijn kinderen”. Daarom draagt hij zijn jongen op zijn vleugels.
Inderdaad geeft de adelaar zijn kinderen een goede bescherming. Maar hoe komen zijn kinderen zo bovenop die adelaar? Hij heeft geen lange armen om de jongen op zijn schouders te zetten. De jongen moeten proberen op eigen kracht op de vleugels van hun vader te komen. Pas daarna wordt G’ds belofte mogelijk:“Ik zal jullie op adelaarsvleugelen verder tillen”. Ondanks G’ds liefde op Seideravond moeten we toch zelf ook proberen te stijgen. Het kan niet allemaal alleen maar van Boven komen.

Kadeesj thuis nog eens

Heiligheid van de Jom Tov werd al in de synagoge uitgesproken in onze gebeden. Toch doen we het nog een keer thuis, omdat de heiligheid van de dag juist thuis tot uitdrukking moet komen. Juist in de omgeving van ons gezin en onze familie willen we duidelijk maken dat wij de wil van HaSjeem opvolgen. Onze huizen zijn een getuigenis van het feit dat wij de mitsvot, geboden niet alleen nauwgezet maar ook met vreugde nakomen.
De feestelijke maaltijd is een bewijs van onze simcha. De kiddoesj getuigt van de heiligheid van de dag. Daarmee begint de feestelijke maaltijd. De kiddoesj kan dus alleen maar worden gereciteerd op de plaats waar men eet (B.T. Pesachiem 101a).

Boree perie hagafen, Geprezen bent U, G’d, Schepper van de wijnvrucht           

Veel mensen kunnen zich niet voorstellen dat een mens G’d kan zegenen. Heeft G’d dan de zegen van de mens nodig? En welk doel vervult deze beracha (zegening)?
‘Baroech Ata Hasjeem’ is te begrijpen als een eigenschap van G’d: G’d is de bron van de zegeningen, net zoals “G’d is barmhartig” betekent dat G’d de bron is van liefde en genade. Alle mensen benaderen hun goden, verbidden en smeken hen. De crux van hun gebeden luidt “zegen mij!”. Wat vaak doorgaat voor religie is in feite een uiting van afhankelijkheid, totale hulpeloosheid en een verzoek om genade of egoisme. Zowel de wilde als de moderne mens vraagt “zegen mij!”.

Zegen brengen

Wanneer wij G’d benaderen, vragen wij niet “zegen mij!”. Wij beseffen dat onze zegen reeds vastligt, wij zijn al gezegend! Wat ons motiveert is niet berachot (zegeningen) te ontvangen maar juist om zegen te geven. Het credo is niet “zegen mij’ maar “moge U gezegend zijn”. Toen G’d Awraham aan de mensheid gaf, heeft Hij hem losgemaakt van alles wat over het algemeen als een bron van zegen wordt gezien (de zaak van zijn vader, zijn geboortestreek en vaderland).
Hakadosj Baroech Hoe, G’d zei tegen Awraham: “Laat het aan Mij om jou te zegenen! Wat jou betreft: word een zegen!” (Bereesjiet 12:2). Hiermee werd Awraham afgezonderd van de rest van de mensheid, die alleen maar zegen willen ontvangen. Awraham werd een bron van zegen. Dit was zijn missie voor de rest van zijn leven en de opdracht voor zijn nageslacht.

Techila lemikra’ee kodesj – “als eerste bij de heilige uitroepingen”
De Diwré Chaïm zei in naam van zijn Rebbe, de Rebbe van Ropschitsz, dat dit `eerste roepen’ – de eerste oproep tot kedoesja (heiligheid) slaat op de uittocht uit Egypte. De herinnering aan de uittocht uit Egypte kan de mens tot een hogere kedoesja, wijding brengen.
De Benee Jisraël waren in Egypte op het laagste spirituele niveau beland. Het was zelfs zo erg dat de beschermengel van Egypte kon stellen: “zij (de Egyptenaren) zijn afgodendienaren maar zij (de Joden) zijn ook afgodendienaren” (Zohar II:170b). Ook op menselijk niveau stonden de Joden laag aangeschreven. Onze Chagamiem (Wijzen) zeggen (B.T. Joma 75b) dat “de Joden in die generatie als kippen op een vuilnisbelt aten totdat Mosjee Rabbenoe kwam en vaste etenstijden voor hen instelde”.
Korte tijd daarna toen ze bij de Rietzee stonden, kregen ze bij de Keriat Jam-Soef een Openbaring van zo hoge kwaliteit dat “zelfs een slavin bij de zee meer profetisch zag dan Jechezkeel de profeet en alle andere profeten mochten aanschouwen” (Mechilta parsjat Besjalach).
Dit geeft een chizoek (versterking) in ons geloof dat “G’d de armen vanuit de vuilnisbelt opheft” en dat de mens zelf de kracht heeft om zich te verheffen vanuit “een diepe put tot een hoog dak”. Dit is de inspiratie uit de herinnering aan de uittocht uit Egypte.

Brood van armoede en afhankelijkheid

“ Zeven dagen zult u ongerezen brood eten, brood van armoede (of: afhankelijkheid)” (Dewariem 16:3). De Tora gaat verder: “want in haast bent u uit het land Egypte getrokken zodat u de dag zult herinneren dat u uit het land Egypte kwam, voor de rest van uw leven”. De Joden zijn in haast uit Egypte getrokken.
In feite werden ze Egypte uitgezet: “en de Egyptenaren drongen hevig aan bij het volk om hen uit het land te zenden want ze zeiden “we zullen allemaal sterven”. De Joden werden dus gedwongen om Egypte te verlaten.
Hadden de Joden zichzelf bevrijd dan hadden we wellicht gedacht dat er sprake was van een revolutie of van een menselijke bevrijding. Omdat zij uit Egypte werden gedreven en “niet konden dralen en zij niets hadden voorbereid als proviand voor onderweg” (Sjemot/Exodus 12:33) was duidelijk dat het om een ingreep van Boven ging.
De matsa herinnert ons eraan, dat wij uit Egypte werden verdreven. We waren niet onafhankelijk. Zouden we werkelijk bevrijd zijn, dan hadden we gewacht totdat ons deeg had kunnen rijzen. Maar keuzevrijheid bestond er niet. Zelfs toen we vertrokken, waren we onderworpen aan de wil van anderen. Wat is werkelijke vrijheid?   

Ma Nisjtana – wat is het verschil?

In welk opzicht is de mens meer dan het dier? Eén antwoord luidt: de mens stelt vragen. De menselijke geest wil begrijpen wat er om hem heen gebeurd. “Wat betekent dit?” vraagt een kind nog voordat hij zijn woorden kan articuleren. Juist omdat een kind doorlopend vraagt, leert hij zoveel in zijn eerste jaren. Zijn dorst naar kennis is een gezond teken. Wij moeten zijn vragen beantwoorden.
Ook wanneer het kind naar school gaat, blijven wij als ouders verantwoordelijk voor zijn opvoeding (anders dan de moderne trend om alles aan de school over te laten). Wanneer kinderen geen antwoorden kregen, stoppen ze met vragen en worden ze onverschillig. We kunnen lang naar school gaan maar nooit krijgen wat onze ouders ons niet hebben meegegeven.
Bij het antwoorden, moeten we begrijpen dat er beperkingen zijn aan de geest van het kind. Het is voor hem en voor ons belangrijk te realiseren dat er bepaalde dingen zijn die we niet kunnen weten. Maar we moeten onze kinderen niet met onzin en fantasieën volstoppen.

Les in opvoeding – door doen de traditie doorgeven

Als zodanig is Ma Nisjtana een les in opvoeding. G’d is uiteindelijk de (wet)gever van ons leven. Hij heeft ons allerlei waarheden en feiten meegegeven waarop wij ons leven kunnen (in)richten. Dat was niet alleen maar intellectuele of verbale informatie.
Elk Joods gegeven wordt begeleid door een handeling die herkenbaar is en waarneembaar. Handelingen maken de herinnering levendig. Onze traditie is niet alleen maar een herhaling van bepaalde intellectuele (historische of religieuze) gegevens maar vormt de basis van ons leven en ons handelen. Juist door deze daden wordt de traditie doorgegeven van generatie op generatie.

Ma Nisjtana

Wat vragen wij nu eigenlijk? Willen wij de sjiboed (slavernij) of de ge’oela (de verlossing) herinneren? We geven tegenstrijdige signalen af omdat we aan de ene kant leunen als vrije mensen en aan de andere kant maror eten ter herinnering aan de bitterheid van de slavernij. De matsa die we eten is aan de ene kant een herinnering aan de slavernij (Lechem Oni, brood van de armoede) maar aan de andere kant is het een signaal van bevrijding, omdat het deeg van onze voorouders niet voldoende tijd had om te rijzen totdat G’d aan hen verscheen en hen bevrijdde. Ook het onderdompelen in de charoset is een dubbel teken. Sommigen zeggen dat het herinnert aan het vergoten bloed of aan het leem (een herinnering aan de slavernij) en anderen menen dat de tiboel (indopen) juist een uiting is van vrijheid.

Antwoord

Hier volgt ons antwoord. We beginnen met onze nederige afstamming en we eindigen met onze lofwaardige positie. Het is dubbel en duaal. We vieren zowel de verdrukking als de bevrijding. Toen we voor het eerst seiderden in Egypte waren we nog niet eens bevrijd!
Om G’d te kunnen bedanken voor onze vrijheid moeten we eerst de slavernij herinneren: “Toen ik viel, stond ik weer op, wanneer ik zit in de duisternis is G’d een licht voor mij” (Micha 7:8).

Awadiem Hajienoe – slaven waren wij

Rabbiner Hirsch stelt dat reeds bij het Verbond tussen de Stukken (Bereesjiet/Genesis 15:13) in de tijd van Avraham duidelijk werd dat de slavernij in Egypte zou bestaan uit:
1) geroet – vreemdelingschap: we waren ontheemde, stateloze vreemdelingen die niets bezaten en geen rechten hadden,
2) awdoet – slavernij: we konden onze energie en talenten niet voor onszelf gebruiken en
3) inoei – onderdrukking: we werden fysiek onderdrukt en hadden geen recht op plezier in het leven. Onze individualiteit werd vernietigd.

Alles wat de Egyptenaren ons onthielden, werd ons teruggegeven door G’d. Wij herinneren de bevrijding uit Egypte door
1) geen chameets (gerezen producten) te eten,
2) geen voordeel te ontlenen aan chameets (we mogen het niet verkopen) en
3) we mogen het niet eens in ons bezit hebben.

Deze drie aspecten van chameets staan in direct verband met drie niveaus van slavernij.
1) We eten geen chameets om duidelijk te maken dat onze lichamelijke behoeften aan G’d gewijd zijn.
2) We hebben geen plezier van chameets om te tonen dat we alleen door Hem gelegenheid kregen om onze talenten aan te wenden en te ontplooien. En
3) Uiteindelijk hebben we geen chameets in ons bezit om duidelijk te maken dat alles dat wij bezitten van G’d komt en eigenlijk alleen aan Hem behoort.

Awadiem hajinoe lefaro weMitsrajiem – voor Farao waren wij slaven in Egypte

Wanneer een ewed (een slaaf) gebrekkig is in lichamelijk of psychisch opzicht, heet de koop een dwaling. Wij zijn bang dat wij in de ogen van HaSjeem, G’d gebrekkig en zondig zijn. Wellicht zal G’d vroeg of laat claimen dat Zijn verbintenis met het Joodse volk een fout was.

Maar bij duidelijk herkenbare gebreken geldt uiteraard geen claim van ‘verborgen gebreken’. G’d kende onze tekortkomingen en aanvaardde ons toch. Daarom zeggen wij (o.a. in de tefillot (gebeden) van de Jamien Nora’iem, de Hoge Feestdagen): ”G’d doorziet al het verborgene op de dag van de berechting en verwerft Zijn dienaren met recht”. G’d wist van tevoren hoe wij er `psychisch’ uitzagen. Desondanks is Hij met ons in zee gegaan…

Chag sameach wePesach kasjeer!

Reacties zijn gesloten.