Door: Rabbijn mr. drs. R. Evers
We maken onze eigen kleine maar intense herdenking
Stolpersteinen
Twee Jan Steenstraat 25
ter herinnering aan:
Vader Raphael Goudeketting,
Moeder Lina Goudeketting-Jons en
Broer Elja Goudeketting
Mevrouw Henny Goudeketting
Een zeer emotionele dag voor U, als overlevende van het
experimentenblok in Auschwitz. Uw moed, inzet en doorzettingsvermogen
bij het totstandkomen van dit monument sterken ons. Sterken ons in ons
gevoel, dat alles wat er in de gruwelijke Holocaust-geschiedenis van
het Joodse bevolkingsdeel van Amsterdam gebeurd is, eindelijk een
plaats krijgt.
Geachte heer Paul Slettenhaar,
Wij zijn zeer erkentelijk dat U hier bent namens de stedelijke overheid.
We ervaren dat als een onontbeerlijke steun in de rug.
Officiële herdenkingsplechtigheden zeiden mij nooit zo veel. Ik zag er
altijd tegen op, 25 februari, 4 mei, 9 november… Het had iets
‘zwarts’, iets zwaar depressiefs waar we elk jaar weer doorheen
moesten. En toen vroeg ik mij af: voor wie doe ik dit? Dat was mijn
persoonlijke probleem.
Maar vandaag staan we allen om U heen. Het is uw persoonlijke
herdenking, veel intenser, veel werkelijker, veel betrokkener dan al
die officiele plechtigheden. Het is duidelijk, dat wij onze dierbaren
niet zo maar willen laten gaan, opgaan in de vergetelheid van de vaart
van de geschiedenis.
Tegenwoordig is Joods herdenken een lokaal en soms een nationaal
probleem geworden. Onze herdenkingen worden overgenomen door anderen.
Niet alleen door onze vrienden maar ook door mensen, die het niet zo
goed met ons voor hebben. Carl Brendel friste mijn geheugen op:
“Tijdens de herdenking bij de Dokwerker in 2000 begon Abdou Menebhi,
een van de oprichters van Nederland Bekent Kleur en op dat moment
voorzitter van de Stedelijke Marokkaanse Raad, tegen alle afspraken in
over het schenden van de rechten van Palestijnen door Israël.
Omstanders ergerden zich rot aan Menebhi”.
Ik was er bij. Ik werd erg kwaad en riep dat hij moest stoppen en dat
dit niet de afspraak was. Anderen riepen hem op geen politiek te
bedrijven. De strijd in Israël hoefde niet over te waaien naar
Nederland.
Voorzitter Jacques Grishaver van het Nederlands Auschwitz Comité
haalde Menebhi toen van het podium.
Soms erger ik mij aan de gesproken woorden. Wat wij hebben meegemaakt,
wordt veralgemeniseerd. Het hele wereldleed komt op onze schouders
terecht. Auschwitz is plotseling overal aanwezig.
Alle ellende wordt aan ons leed verbonden. Officiële speeches spreken
over vervolgingen in alle delen van de wereld. Op zo een moment van
Joodse herdenking komen mij al die algemeenheden over als holle frasen
en dure clichés. Ik wil ze helemaal niet horen.
Niet, dat ze niet belangrijk zijn, dat de verwoorde gedachten niet
altijd waar, oprecht en geldig zijn. Ze zijn waar en ze blijven waar,
ze moeten gezegd worden en constant benadrukt worden voor het
nageslacht, opdat zij niet vergeten…
Maar ze doen onrecht aan ons leed. Ze ontheiligen de aandacht die er nu even had moeten zijn voor de Joden: `leedroof’.
Vinden wij nog troost in zo’n plechtigheid? Helpen zij bij de
verwerking van al ons leed, het verlies van bijna een heel volk?
Kunnen wij wel getroost worden?
Afstand en zingeving
Troost veronderstelt afstand en zingeving. Ten opzichte van de Tweede
Wereldoorlog is die afstand er tot op heden – voor het joodse
bevolkingsdeel – nog niet. De wonden zijn nog te diep, nog te groot om
het helingsproces zijn gang te laten gaan. ‘Troost uw naaste niet
zolang zijn dode nog voor hem ligt’, zeiden onze Wijzen (Spreuken der
Vaderen).
Zingeving is van geheel andere orde. Terwijl troost een gevoel, een
emotie weergeeft, is zingeving een intellectuele en
levensbeschouwelijke activiteit, waaruit – nadat zingeving
subjectieve realiteit is geworden – eventueel troost geput zou kunnen
worden. Eventueel, omdat zingeving – begrip van het gebeurde – lang
niet altijd de pijn kan verzachten.
Zingeving is bovendien een uiterst intiem, intern psychologisch
proces. Maar dat moeten de slachtoffers zelf doen. Dat is heel
subjectief. Daar moet niet door vreemden in ingebroken worden. En dat
doen een aantal mensen, die ons verdriet kapen. Ze claimen: “We moeten
leren van de jaren dertig. We moeten voorkomen dat zoiets
verschrikkelijks opnieuw gebeurt. Destijds was er de vreselijke hetze
tegen Joden, vandaag de hetze tegen moslims. Het is er nog niet op
dezelfde gewelddadige schaal als toen, maar je ziet wel dezelfde
systematische stigmatisering. Moslims worden tot zondebok gemaakt van
allerlei maatschappelijke problemen”.
Geweldig dat men opkomt voor een gestigmatiseerde minderheid maar er
zijn 364 andere dagen in het jaar waarop dat herdacht kan worden. Dat
kapen van onze herdenkingen toont wel erg weinig gevoeligheid voor de
Joodse medeburgers. Blijf van onze herdenkingsdagen af. Kruip niet in
onze huid voor je eigen belangen. Lift niet mee op andermans verdriet.
Respect! Ja, dat eis ik voor een groep, die de Holocaust nog lang niet
verwerkt heeft. Ja, ik eis gevoel voor een groep, die regelmatig op
straat wordt uitgescholden en internationaal wordt bedreigd.
Maar weinigen lijken het op te nemen tegen de systematische stigmatisering
van Joden en Israel, hier en elders in de wereld. De heel erg
selectieve aandacht toont – jammer genoeg – heel weinig gevoeligheid
en nog veel minder begrip voor wat er vanaf 1933 gebeurd is en nog
steeds in de Nederlandse straten gebeurt.
`Solidariteit opbouwen’ ? Helaas merken wij daar als Joodse minderheid
weinig van. Weinig van? Geen zee gaat sommigen te hoog om weer op de
barricaden te klimmen om alles wat Joods en Israëlisch is te besmeuren
en dood te scanderen.
Inderdaad `racisme maakt Nederland onleefbaar’. Maar dat wisten we al.
Mevrouw Goudeketting, het is uw verdienste, dat dit monument er uiteindelijk gekomen is. Uw dierbare familieleden worden zo in ere herdacht. Een monument om hen constant bij ons te dragen.
Laat ons onze doden waardig herdenken.
Tehjena nisjmotehen tseroerot bitsror hachajiem.
Foto door Tamara Gijrath