Door: Rabbijn Mr. Drs. R. Evers
Aan de voet van de berg Sinai ontstond voor het eerst in de geschiedenis een natie zonder vaderland, midden in de woestenij, ver weg van iedere cultuur en beschaving. De Tora zou hun transportabele vaderland worden, G’ds wetten en ethiek hun spirituele centrum tijdens hun reis door de diaspora.
Andere volken weigerden de Tora
De Torawetgeving op de berg Sinaï meer dan 33 eeuwen geleden, verliep niet zonder fricties! Eerder was de Tora aangeboden aan de nakomelingen van Esau maar geweigerd omdat het “Gij zult niet doden” hen niet aanstond. Vele andere volkeren weigerden eveneens totdat uiteindelijk het volk Israel zich bereid verklaarde de Heilige leer te ontvangen en na te leven. Maar ook dit geschiedde niet onvoorwaardelijk.
Garantie
De midrasj vertelt dat, voordat G’d de Tora gaf, Hij van het Joodse volk de garantie vroeg, dat zij de Tora zouden bestuderen en in acht nemen. Eerst boden de Joden de aartsvaders Avraham, Jitschak en Ja’akov als borg aan, maar deze zekerheid achtte G’d niet acceptabel. Toen zeiden de Joden: “Onze profeten zijn onze borg”. Maar ook dit werd niet aanvaard. Tenslotte stelden zij voor, dat hun kinderen de garantie zouden zijn voor de bestudering en inachtneming van de Tora. Dit “onderpand” werd geaccepteerd en de Tora werd gegeven.
Een waarachtige Joodse opvoeding heeft eeuwenlang garant gestaan voor het voortbestaan van Joodse gemeenten over de hele wereld. Een treffend voorbeeld hiervan is te vinden in de geschiedenis van de Portugees-Israelietische Gemeente alhier.
Marranen-kolonie
Omstreeks het jaar 1590 vindt men de eerste sporen van een Marranen-kolonie te Amsterdam. Op 4 september 1598 namen de Burgemeesteren van Amsterdam het besluit, dat de Portugese kooplieden, die het poortersrecht wilden kopen, aangezegd zou worden, dat men in het vertrouwen, dat zij Christenen waren, hun het burgerschap wel wilde gunnen, doch dat men hun vòòr het doen van de eed zou vermanen, dat alhier ter stede geen andere uitoefening van religie kon noch mocht worden toegestaan dan die, welke in het openbaar in de kerken alhier werd uitgeoefend.
Maar met de komst van de Duitse geleerde Oerie Ha-levie in het voorjaar van 1602 begint een tweede stadium in de ontwikkelingsgeschiedenis van de Marranen-kolonie tot Joodse gemeente, waarin de Tora-studie een centrale rol zou spelen.
Hoe kwam deze Rabbijn ertoe, zich in Amsterdam te vestigen?
Een oud geschrift, berustend op familie-overlevering, dat echter eerst een honderd jaar later te boek gesteld werd, geeft daarvan het volgende, vrij romantische, relaas. In het begin van de zeventiende eeuw zouden twee schepen te Emden in Oost-Friesland aangekomen zijn, met tien Spaanse Joden en vier kinderen en voorts koopmansgoederen en huisraad. Toen zij bij de maaltijd een bijzonder vette gans voorgezet kregen, vroegen zij, bij wie men die gekocht had en kwamen aldus tot de ontdekking, dat daar Joden woonden. Daar Aron, de zoon van Oerie Ha-levie, Spaans verstond, konden zij hem in het geheim vertellen, dat zij wensten besneden te worden. Aron zou geantwoord hebben, dat hij dat in Emden niet kon doen, omdat daar Lutheranen woonden, doch toonde hun op een kaart van Amsterdam de Montelbaenstoren en verzocht hun, in een straat daarbij gelegen, de Jonkerstraat, een huis te huren, opdat hij hen, na zijn aankomst aldaar, gemakkelijk zou kunnen vinden.
Hoge vlucht Torastudie
Enige weken na hun aankomst te Amsterdam zouden niet-Joodse buren aan het gerecht bericht hebben, dat er enige personen uit Spanje gekomen waren, die zich door enkele buitenlandse Joden hadden laten besnijden en dagelijks in een bijzondere kamer hun gebed verrichtten. Daarop zouden de Burgemeesteren Oerie Ha-levie gevangen genomen hebben. Na een vijftal verhoren op 3, 11, 14, 21 en 23 oktober 1603 bekent hij de Joodse godsdienst te praktiseren.
Hoewel de Portugese gemeente in 1675 nog slechts 557 huisgezinnen telde, is er reeds sprake van een bloeiend godsdienstonderwijs voor de jeugd. De uit Posen afkomstige reiziger Sjabbatai Bass (1641-1718) is hiervan getuige. Hij is diep onder de indruk van de hoge vlucht, die de Tora-studie in Amsterdam genomen heeft. In 1680 schrijft hij: “Vervolgens ben ik naar Amsterdam gekomen. Hier bezocht ik herhaaldelijk de Portugese leerscholen, waar ik kinderen zag, die door hun grote kennis een diepe indruk op mij maakten; door hun bedrevenheid in de Bijbel en de Hebreeuwse grammatica, door hun vaardigheid in het maken van goedlopende verzen en in het spreken van zuiver en mooi Hebreeuws. Heil het oog, dat dit heeft aanschouwd!…
De Portugese Joden bouwden het Godshuis, een tempel in het klein, de beroemde Esnoga. Wie dit huis niet heeft gezien, heeft nooit een mooi gebouw in Israel aanschouwd! En dicht daarbij hebben zij zes klaslokalen gemaakt voor Tora-studie, lokalen, “die met kennis gevuld zijn”…. Dan komen ze in de derde klas waar ze zo lang blijven, tot ze in staat zijn de Tora in de landstaal te vertalen. En iedere week leren ze grondig de verklaring van Rasji op de afdeling van de week. Dan komen ze in de vierde klas. Daar leren ze het voordragen van de Profeten, de Psalmen enz. Eén kind leest telkens het vers in het Hebreeuws, vertaalt het daarna in de landstaal, en de andere jongens luisteren toe. Daarna heeft een tweede de beurt enz.
Alleen Hebreeuws
Dan volgt de vijfde klas. Daar went men de kinderen eraan de codex (de Sjoelchan Aroech) zelfstandig te lezen, totdat zij zulk een inzicht krijgen, dat ze voortaan “bachoer” genoemd kunnen worden. En dan spreken ze alleen Hebreeuws, behalve dan, dat zij de paragraaf, die aan de orde is, in hun eigen taal vertalen. Verder bestuderen zij iedere dag een halachisch gedeelte uit de Talmoed. In de weken voor een feest leren ze uit de Sjoelchan Aroech dat gedeelte, dat over de wetten van het komende feest handelt: de wetten van het Paasfeest voor Pe¬sach, die van het Loofhuttenfeest voor Soekot, zodat alle jongens goed bekend zijn met deze voorschriften. Dan gaan ze naar de zesde klas bij het college, dat in de leerschool van de Chagam, de voorzitter van het Rabbinaat, gehouden wordt. Daar leren ze iedere dag zeer nauwkeurig een deel van de Talmoed met Rasji en Tosafot en disputeren ook over de wetsartikelen in de codices van Maimonides, Asjeri, Karo en de andere decisoren.
Rooster
Over de dagindeling bericht Bass nog: “Als de klok ‘s ochtends acht slaat, komen alle leraren en leerlingen en begeven zich ieder naar hun vertrek; men studeert dan drie uur, totdat de klok elf slaat. Dan gaan ze allen tezamen weg. En wanneer de klok twee uur in de middag slaat, komen ze weer allemaal terug en leren, totdat de klok vijf slaat. En in de winter, totdat men naar de synagoge gaat. Voor de tijd, dat de kinderen thuis zijn, heeft iedere vader een leraar, die de kinderen onderwijst in het schrijven van de landstaal en het Hebreeuws, die dat, wat ze op school geleerd hebben, met hen repeteert”.
“Heil het oog, dat dit aanschouwd heeft”. Amsterdam is hard op weg haar oude naam en faam als centrum van Tora-studie te restaureren. Heil het oog, dat weer mag aanschouwen hoe de klaslokalen in Amsterdam vollopen met Joodse kinderen. Godsdienstvrijheid is geen recht maar een plicht voor een ieder, die het serieus neemt met de na-oorlogse restauratie.
De vervolgde Marranen waren hun Sinaïtische opdracht trouw gebleven. Ook in het kille Holland bleken zij in staat het vuur van het ‘lernen’ weer te ontsteken en de toorts van de Tora vatte vlam. De schijn-christenen van weleer waren weer tot hun oorsprong teruggekeerd. Het nieuwe bloed bracht nieuw leven. De hier te lande vigerende godsdienstvrijheid vatten zij op als een plicht ‘ter heiliging van G’ds Naam’.
Grootste gemene deler
De aanhankelijkheid aan de Tora wordt wel eens het geheim van het Joodse voortbestaan genoemd. De Tora lijkt de grootste gemene deler te zijn, die het volk samenbindt. Een historische analyse lijkt dit te bevestigen. Een gemeenschappelijk vaderland heeft de afgelopen twee duizend jaar ontbroken. Een militaire of staatkundige macht van enige betekenis is de Joodse staat nooit geweest. Zelfs in de Gouden Eeuw van koning David of Salomo viel Israel in het niet bij rijken als Egypte, Assyrië en Babylonië.
Het internationale Jodendom kende ook geen gemeenschappelijke taal. Zelfs in Bijbelse tijden werd het Hebreeuws vervangen door Aramees als volkstaal. Delen van Tenach, een groot deel van de Babylonische Talmoed en de gehele Zohar zijn in het Aramees geschreven. In de dagen van Sa’adja (892-942) en Maimonides spraken de meeste Joden Arabisch, terwijl later Jiddisj, Ladino en Engels gingen overheersen. Gedurende de lange diaspora was er ook geen sprake van enige gemeenschappelijke cultuur.
Pas nu wordt in Israel de grote culturele kloof tussen het Asjkenazische en het Sefardische Jodendom langzamer¬hand overbrugd. De eindeloze reeks vervolgingen en pogroms vormen alleen een negatieve identificatie met de eigen groep. De samenbundelende inspiratiebron werd gevormd door de Tora en traditie, waarvoor vele Joden bereid waren zelfs hun leven te geven. Ons ‘anders-zijn’ in geloven en doen, onze spirituele onafhankelijkheid is niet onze zwakte maar juist onze kracht. De heidense profeet Bile’am zag het juist: “Zie, een volk dat apart leeft; onder de volkeren wordt het niet meegeteld” (Num. 23:9). Alleen zo kunnen wij een ‘lichtend voorbeeld’ voor de volkeren zijn.
Uitverkiezing is verantwoordelijkheid
Uitverkiezing is geen voorrecht doch slechts verantwoordelijkheid. Aan de voet van de berg Sinai werd de Tora onvoorwaardelijk geaccepteerd. ‘Na’ase wenisjma’ – eerst zullen wij doen, later zullen wij de geboden misschien begrijpen. Dit lijkt een onlogische benadering. Normaliter willen wij opdrachten eerst kunnen bevatten alvorens wij bereid te zijn ze uit te voeren.
Het Jodendom hanteert een parallelistisch mensbeeld: spirituele begrippen worden nogal eens geïllustreerd aan de hand van lichamelijke processen. Voor een goed functioneren van het lichaam geldt, dat men eerst voedsel en zuurstof tot zich moet nemen voordat men in staat is inzicht te verkrijgen in het spijsverteringsproces en de ademhaling. Bestudering van voedsel en zuurstof kan niet in de plaats komen van eten en ademhalen.
Hetzelfde geldt voor de Joodse ziel, de ‘jiddisje nesjomme’: wil die gezond blijven dan moeten we eerst de ingrediënten, die onze Schepper het beste kent en in het Tora-recept heeft voorgeschreven, tot ons nemen. Pas daarna mogen we hopen op spiritueel herstel. Al die verschillende ‘Joodse’ cultuurvormen zijn mooi en prachtig maar zonder hechte basis is onze continuïteit niet verzekerd. Sjavoe’ot kent geen sym¬boliek omdat de kern van religie en Tora puur spiritueel zijn. Dat is de hoogste aspiratie van het Jodendom en zo moet dat blijven.