Chanoeka: Zeven, acht of negen armen?

Centraal in de Chanoeka-viering staat de Menora aan het raam, die lijkt op de Menora die in het Beet haMikdasj, de Tempel stond. Toch zijn er duidelijke verschillen tussen de Menora van nu en die van toen. De Menora in de Tempel had zeven armen, de Menora van tegenwoordig acht. Het verschil tussen zeven en acht armen verdient onze aandacht.

Rabbijn R. Evers neemt u mee terug naar de oorsprong van de Menora.


De Tempel-Menora

De zeven armen van de Tempel-Menora staan tegenover de zeven Scheppingsda­gen. Wij leven in een driedimensionale wereld. Ons universum kent drie dimen­sies: lengte, breedte en hoogte. Omdat iedere dimensie twee richtingen heeft, kent onze fysieke wereld zes ‘richtingen’: boven, beneden, links, rechts, voor en achter. Daarom werd de wereld ook in zes dagen geschapen. Zo begrijpen we ook het belang van de zevende dag Sjabbat. De zes richtingen kunnen opgevat worden als alle voorkomend uit één centraal punt. Dit centrale punt, dat alle dimensies ver­bindt, wordt in tijdsdimensies voorgesteld door de Sjabbat. Sjabbat verenigt alle krachten van onze driedimensionale wereld. Het getal zeven symboliseert de perfectie van de aardse Schepping. De wereld was gereed na zeven dagen. Door op de zevende dag te rusten, gaf G’d een centraal doel aan de Schepping en al ons aardse streven. De zes armen, die voortkomen uit de centrale stang van de Tempel-Menora, symboliseren deze eenheid en geven zo inhoud aan ons geloof: we zien de krachten van het universum niet als ongerelateerde, losstaande eenhe­den maar als alle voortkomend uit de Eenheid, die de wereld zijn samenhang verleent: G’d. Dit was ook de oorlogskreet van de Maccabeeën: “Wie is als U onder de machten, o G’d”.

Afgoderij is verdeeldheid
De klassieke afgoderij kende voor alle aardse fenomenen een afzonderlijke god. Zo was er een god van de wijsheid, één voor de liefde, een andere voor de schoonheid – ieder gebeuren had zo zijn eigen god. Wij Joden zien alles echter gerelateerd aan de oorspronkelijke Eenheid der dingen. Voor ons geldt, dat ‘verafgoding’ van een macht of kracht (de Mammon, schoonheid, kracht, body-building etc.) los van zijn Oorsprong werkelijk afgoderij is. De ‘Kulturkampf’ met de Grieken, die de Joden probeerden over te halen tot het polytheïsme was, kort maar krachtig samengevat, de strijd tegen de Eenheidsgedachte, die de Menora uitstraalde.
Daarom kreeg het opnieuw aansteken van de Menora in de Tempel, na de ontwij­ding door de Grieks-gezinde Syriërs, extra aandacht.

Filosofie tegen Joodse wijsheid
De Menora symboliseerde tevens de uitstraling van G’ddelijke wijsheid. De Helle­nisten probeerden de Joden te overtuigen van de superioriteit van hun filosofisch systeem. In de Menora brandden de lichten juist bóven de houders om ons aan te geven dat er een G’ddelijke wijsheid bestaat, die hoger reikt dan de beperkingen van de zevendaagse Schepping.

De overwinning van de Maccabeeën betekende dus tegelijkertijd, dat wij de G’ddelijke wijsheid uit de Tora hoger stellen dan zelfs de fraaiste menselijke filoso­fieën. De vlammen van de Menora symboliseren onze band met het Hogere. Het vertegenwoordigt de ‘verlichting’, die ons ten deel is gevallen door de Tora. De Hellenisten wilden juist dit licht doven. De olie van de Menora moet rein zijn. De Hellenisten wilden desnoods onrein licht tolereren in de Tempel, maar het zuivere G’ddelijke licht probeerden zij te doven. Een onaangetast kruikje olie werd gevon­den, waarmee de Menora, wonder boven wonder, zelfs acht dagen kon blijven branden.

Acht is bovennatuurlijk
Zeven is de perfectie van de wereld. Acht symboliseert het bovennatuurlijke, de Macht boven de aardse Schepping. Daarom droeg de Hogepriester acht kleding­stukken, wanneer hij dienst deed in de Tempel. Hij gaf hiermee aan dat de Joodse geest hoger reikt dan de mensenwereld. Het is niet toevallig dat ook de Briet-mila, het onuitwisbare verbond van de Jood met G’d, op de achtste dag werd voorgeschreven. Awrahams nakomelingen zouden de wereld kunnen transcenderen. Chanoeka is het jongste Joodse feest en is ontstaan in een periode dat de profetie reeds uit het Joodse volk verdwenen was. Toch bleef de Jood innig ver­bonden met het G’ddelijke.

Olijfolie
Nederlandse oliechanoekia, koper, 19e eeuwsAlleen de zuiverste olie mocht gebruikt worden in de Menora (Sjemot/Exodus 27:20). De Midrasj ziet hierin de volgende gedachte: het Joodse volk wordt vergeleken met een olijf. Olijfolie brandt pas goed na een proces van uitpersen en fijnstam­pen. Hetzelfde kan gezegd worden van het Joodse volk. Onze geschiedenis leert ons, dat wij ons geloof nooit hebben opgegeven, ondanks alle vervolgingen.

Misschien mogen wij het nog sterker stellen: ons spirituele licht schijnt het felst wanneer men ons in een hoek probeert te dringen. Er was slechts olie voor één nacht. Hoeveel onderdrukking kunnen wij verdragen? We hebben vele ‘nachten’ overleefd; een klein beetje geloof en vertrouwen heeft ons eeuwenlang in stand gehouden. De olie brandde langer dan de volkeren hadden verwacht. De historicus Mark Twain verbaasde zich reeds jaren geleden over de geestelijke veerkracht van het Joodse volk.

Maar er is meer: olie wordt ook gebruikt voor het zalven en inwijden van koning­en en priesters. Het woord Masjie’ach betekent de gezalfde met olie. Chanoeka zou ons begeleiden door het laatste Galoet tot de tijd van de Masjie’ach. Het negende lampje is de vervulling.

De ‘sjammasj’ betekent dienaar, de rol die het Joodse volk zal hebben in die glorieuze toekomst, wanneer het zijn G’d ong­estoord zal kunnen dienen in de derde Tempel, bimhera bejamenoe, ameen.

Reacties zijn gesloten.