Lichten in uw voorhoven – Chanoeka-artikel

Rabbijn S.L. Evers, Amersfoort

Gedurende de acht dagen van Chanoeka wordt een stukje toegevoegd in de sjemonee esree (het staande gebed) en in het bensjen (het dankgebed na de maaltijd). In beide gevallen wordt het stukje ‘al hanissiem’ toegevoegd in de beracha die begint met de woorden: ‘wij danken U’: “Dank voor de wonderen, de bevrijding…. die U voor onze voorouders tot stand bracht in die dagen, op deze datum. In de dagen van Mattitjahoe… toen de slechte hellenistische regering tegen uw volk Jisrael opstond, om hen Uw Tora te doen vergeten en om hen van de wetten zoals U die wilt af te brengen. Maar U stond hen bij in de tijd van hun nood…U leverde sterken over in de hand van zwakken, velen in de hand van weinigen…Daarna kwamen uw zonen weer binnenin Uw huis, maakten Uw tempel schoon, reinigden Uw heiligdom, staken lichten aan in Uw heilige voorhoven en stelden deze acht dagen van het Chanoekafeest in om U te danken en om lofliederen te zingen ter ere van Uw grote naam.”

Wat wordt er bedoeld met: ‘staken lichten aan in Uw heilige voorhoven’? De plaats van de menora in de tempel was niet in een van de voorhoven van het tempelcomplex, maar binnen in het Heilige. De Chatam Sofeer, een groot geleerde uit Bratislava, geeft een mogelijk antwoord. Aangezien de Grieken het Heiligdom verontreinigd hadden door daar beelden van hun afgodsdienst te plaatsen, was het Heilige nog niet geschikt om aldaar de menora aan te steken was men noodgedwongen uit te wijken naar de voorhoven om aldaar de mitswa van het aansteken van de menora te doen. Een bijkomend voordeel hiervan was dat zo alle Bnee Jisrael het wonder dat de menora acht dagen brandde konden aanschouwen. In het Heilige zou dit alleen voor de Kohaniem, de priesters zichtbaar zijn geweest. Er kunnen echter enige kanttekeningen bij deze verklaring geplaatst worden: in de formulering van ‘al hanissiem’wordt gezegd dat de Joden eerst de tempel en het heiligdom hadden gereinigd en pas daarna de lichten ontstoken, dus was er niet echt een noodzaak meer om uit te wijken naar de voorhoven. Redelijkerwijs kan worden verondersteld dat de Grieken overal beelden hebben neergezet, zowel in het Heilige als in de voorhoven. Waarom zouden de Makkabeeën er de voorkeur aan hebben gegeven eerst de voorhoven schoon te maken en pas daarna het Heilige. Als er al prioriteiten werden gesteld dan heeft het Heilige een hogere prioriteit dan de voorhoven.
Toen ze de menora aanstaken wisten ze nog niet dat er een wonder zou gaan gebeuren. Dus op dat moment kon ook niet het motief gelden dat men wilde dat alle Bnee Jisrael het wonder van de acht dagen zouden zien. In de formulering van ‘al hanissiem’wordt gesproken over voorhoven (meervoud). Kennelijk is het aansteken van lichten op meerdere plaatsen geweest in de verschillende voorhoven die het tempelcomplex rijk was.

Feestlichten in de voorhoven, de menora in het Heilige
De Lubavitcher Rebbe heeft een andere benadering. Hij citeert uit verschillende bronnen de gewoonte die we kennen om bij feestelijke gebeurtenissen extra lichten aan te steken. Denk maar aan de uitdrukking: ‘waar licht is, is simche’. Om de overwinning op de Grieken te vieren, werden lichten aangestoken in de voorhoven van de tempel en de menora met het bijbehorende wonder is in het Heilige gebleven.
Dan is wel opmerkelijk dat in ‘al hanissiem’ op geen enkele wijze wordt gerefereerd aan het wonder van het kruikje olie, alleen aan het wonder van de overwinning. Hoe verklaren we dit?

Wat wilden de Grieken?
Het doel van de Grieken was niet zo zeer om het leren van Tora bij het Joodse volk uit te bannen, maar wel om het leren van Tora te maken tot een academisch gebeuren, zonder enig aspect van G’ddelijkheid. Ze wilden de Bnee Jisrael laten vergeten dat het UW Tora is. Daartoe namen ze maatregelen en daartegen zijn de Makkabeeën in opstand gekomen. Toen gebeurden er twee wonderen, noem het maar even een ‘hoofdwonder’ en een ‘bijwonder’. Het ‘hoofdwonder’ was het kruikje olie dat acht dagen brandde en dat staat symbool is voor het G’ddelijke en bovennatuurlijke dat het Jodendom in zich heeft. Dat herdenken we door het aansteken van de menora. Het ‘bijwonder’ was de militaire overwinning op de Grieken, dat herdenken we door ‘al hanissiem’ uit te spreken. En daarom wordt daar geen melding gemaakt van het wonder van de menora, want dat wonder was dusdanig bovennatuurlijk dat het ’natuurlijke’ wonder van de overwinning ten opzichte daarvan ternauwernood vermeldenswaardig is.

Wat leren wij hiervan?
Chanoeka staat symbool voor het bovennatuurlijke, G’ddelijke karakter van het Jodendom. Juist dat karakter heeft door de eeuwen heen ons de kracht gegeven ons Jodendom te continueren, en dat karakter zal ons ook de kracht blijven geven, tot het moment dat de menora weer in volle glorie in de tempel zal branden.

Reacties zijn gesloten.