In Kosovo, dat zijn onafhankelijkheid uitriep en zich afscheidde van Servië, wonen nog nauwelijks Joden. De kleine gemeenschap was al jaren sterk verweven met danwel de Servische danwel de Albanese bevolking.
Kosovo heeft een Albanese en Turkse moslimmeerderheid, een orthodoxe Servische minderheid en een handvol Joden. Tot de oorlog met de Serviërs telde Kosovo twee gemeenschappen van ieder zo’n 40-50 personen, in de hoofdstad Pristina en in Prizren. Ze hadden weinig contact met elkaar. Ook tussen de Joden gold de Albanees-Servische scheidslijn. De Joden van Kosovo zijn nazaten van uit Spanje gevluchtte Joden die in de 15e eeuw hun toevlucht zochten in de landen van de Balkan, waaronder in Kosovo. De voor de Shoa geboren generatie sprak nog het Judeo-Spaanse Ladino. Van de 1.700 Kosovaarse Joden overleefde de helft de Holocaust niet. De synagoge in Pristina werd niet herbouwd. De overblijfselen werden onder Tito in de jaren ’50 gesloopt. De Joodse gemeenschap van Kosovo was een groep van achterblijvers. De helft van de Kosovaarse Joden die de Tweede Wereldoorlog hadden overleefd, ging naar Israel. Vrijwel iedereen in Kosovo heeft familie in het joodse land.
Albanees
De Joodse bevolking heeft zich sinds de Tweede Wereldoorlog door huwelijken verbonden met danwel de ene danwel de andere bevolkingsgroep. In Prizren woont nog een groep Joden, ze hebben geen officiële gemeente. De Prizren-Joden behoren zonder uitzondering tot twee families of clans, de Zeltha en de Demiri families. Hun stammoeder, die een paar jaar geleden is overleden, kwam uit Mitrovica. Zij zijn bijna zonder uitzondering met niet-Joden getrouwd; in dit geval met Albanese of Turkse moslims. De Joden in Prizren spreken Albanees en Turks. De Joden die in Pristina woonden spreken Servisch.
Werkloosheid
De Joden in Prizren gaan nu meer nog dan hun niet-Joodse landgenoten gebukt onder de economische malaise die Kosovo treft. Het werkloosheidscijfer in Kosovo ligt op 50 procent. In de joodse gezinnen ligt het percentage op 90 procent. Bijna niemand heeft regulier werk. Er is ondersteuning in Prizren door de Jewish Joint Distribution Committee (JDC).
Begraafplaats
Zonder eigen gemeente is er ook geen joodse begraafplaats in Prizren. De joodse overledenen worden naast hun niet-joodse echtgenoten begraven op de moslim-begraafplaats.
De Joodse begraafplaats in het plaatsje Velika Hoca werd bij afwezigheid van een Joodse presentie, geschonden. In Pristina, op de top van Velania’s Tauk Bahqe, ligt een Joodse begraafplaats die sinds de 19e eeuw in gebruik is geweest. De grafstenen zijn sinds 1999 overwoekerd geraakt. Er is geen Joodse bevolking meer die zich er om bekommert. Maar waarschijnlijk met hulp van de NAVO-wederopbouwmacht is er een nieuw hek om de begraafplaats gezet. Er is ook een oudere Joodse begraafplaats in Pristina. Pogingen zijn ondernomen om die te restaureren.
Wahabitische invloeden
Naast economische zorgen is er vrees voor toenemende haat. Antisemitisme was volgens de Prizren-Joden nauwelijks aan de orde. Maar met de komst van Saoedische fondsen is er sprake van streng-islamitische wahabitische invloeden. Dit komt al tot uitdrukking in krantenartikelen waarin Joden op een minder positieve manier dan voorheen, worden geportreteerd.
Pristina
De toenmalige gemeenschap in de hoofdstad Pristina stond onder leiding van de historicus Cedomir Prlincevic. Hij vluchtte, met de meeste van zijn gemeente-leden naar het Servische Belgrado. Het betekende het einde van de enige Joodse Gemeente in Kosovo. Hakehillot sprak destijds, in 1999, kort na zijn vlucht uit Kosovo, met Prlincevic. Hoewel toenmalig opstandelingenleider en huidig regeringsleider Thaci schriftelijk verklaarde dat het hele Kosovo Bevrijdingsleger onder zijn gezag, respect moest tonen en bescherming geven aan de Joden van Kosovo, intimideerden gewapende groepen Albanezen de Joden in Pristina zodanig dat deze en masse vluchtten naar Servië.
De met Serviërs verweven Pristina-joden onderhielden weinig contact met hun geloofsgenoten in Prizren, die verweven was met de Albanezen. De Joodse Gemeente in de hoofdstad hield op te bestaan, door de vlucht naar de Servische hoofdstad Belgrado. Vrijwel de hele gemeenschap was inmiddels met niet-Joodse Serviërs getrouwd.