Waarom lezen we Vezot haberacha op Simchat Tora?

Door: Rabbijn mr. drs. R. Evers

Aan het einde van de jaarlijkse voorleescyclus wordt de laatste Parsja van de Tora op Simchat Tora gelezen. In de parsja Wezot haBeracha (Dewariem 33 en 34), de laatste van de vierenvijftig Parasjieot – afdelingen – van de Tora, staan eenenveertig pesoekiem (verzen). Na de berachot (zegeningen) moest Mosje de berg Nevo beklimmen om het land Israël te bezien: “Want van verre zult U het land zien maar daar zult U niet komen”. Daarna wordt over de dood van Mosje Rabbenoe (Mozes, onze leraar) gesproken en het overdragen van het leiderschap aan Jehosjoe’a. Aan het einde van hoofdstuk 34 wordt een korte lofzang gegeven op Mosje Rabbenoe.

Speciaal

De parsja Wezot haBeracha is speciaal, omdat wij deze niet op een van de Sjabbatot lezen, zoals de overige Parasjieot – Tora-afdelingen. Wezot haBeracha wordt gelezen op Simchat Tora (Vreugde der Wet) na Soekot – het Loofhuttenfeest. Op Simchat Tora worden alle aanwezigen voor de Tora opgeroepen, ook de kinderen onder de Bar-mitswa – kerkelijke meerderjarigheidsleeftijd (op andere feestdagen worden slechts vijf of zes mensen opgeroepen; kinderen worden sowieso nooit opgeroepen). Om iedereen te kunnen oproepen, wordt het grootste gedeelte van deze sidra – Tora-afdeling (tot 33:27) een aantal keren overgelezen, om iedereen de gelegenheid te geven voor deze grote mitswa.

Waarom wordt iedereen opgeroepen? Rabbi Chanog Zwi Lewin (20e eeuw, Jeruzalem) legt uit, dat G’d aan Mosje op zijn sterfdag alle toekomstige generaties tot het einde van de dagen toonde. Het is dus plausibel, dat Mosje voor zijn dood alle generaties en mensen, die in de toekomst zouden leven in zijn beracha heeft meegenomen. Daarom wordt iedereen opgeroepen. Iedereen ontvangt dan via het voorlezen van de Tora een persoonlijke beracha van Mosje Rabbenoe.

Begin en einde:leev

De belangrijkste alijot, oproepingen, zijn die aan het einde (Chatan Tora) met wie het laatste stuk uit de Tora wordt gelezen en de Chatan Bereesjiet met wie het eerste deel van Bereesjiet (Genesis) wordt gelezen. Onze Geleerden hebben ons erop gewezen, dat de Tora eindigt met de letter lamed en begint met de letter beet, hetgeen samen het Hebreeuwse woord ‘leev’ vormt (hart). De achterliggende gedachte luidt, dat net zoals het onmogelijk is om ook maar één minuut te leven zonder dat ons hart klopt, het ook onmogelijk is voor het Joodse volk om zonder limoed Tora, het leren van Tora, te leven. Vandaar dat we dus op Simchat Tora direct weer beginnen met het eerste gedeelte van de Tora. In Israël valt Simchat Tora op Sjemini Atseret (het Slotfeest), dat direct aansluit op Soekot. Interessant is, dat het Feest van de Tora op 22 Tisjrie wordt gevierd. Het getal 22 herinnert ons aan de tweeëntwintig letters, waarmee de Tora is gegeven.

Toen G’d Mozes opdroeg om de berg Nevo te beklimmen, meende de Engel des Doods, dat hij toestemming had om Mosje Rabbenoe te doden. Hij vloog naar beneden maar Mosje pakte hem en wierp hem op de grond: “G’d heeft mij verzekerd dat jij geen macht over mij hebt”, vertelde Mosje aan de Doodsengel, “luister hier terwijl ik de stammen zegen”. En zo werd de Doodsengel gedwongen te luisteren naar de zegeningen voor de twaalf stammen. De Tiferet Zion legt uit dat de Doodsengel een andere naam is voor de Satan. Satan wilde dat de Bné Jisraëel (de Joden) de berachot van Mosje niet zouden ontvangen.

Mosje bond hem vast en voorkwam dat de Satan de Joden zou aanklagen, zodat de zegeningen geen doel zouden treffen. Mosje wilde als laatste daad in zijn leven de Joden zegenen. Het boek Dewariem was hij begonnen met vloeken, tuchtigingen en terechtwijzingen, hetgeen ook veel van de voorgaande Tora-afdeling (Parsjat Ha’azienoe) in beslag neemt.

Aan het einde van de Tora wilde Mosje het Joodse volk zegenen. De latere profeten leerden van Mosje Rabbenoe dat zij hun harde toespraken tot het Joodse volk altijd met zegening en troost zouden eindigen. De Tora noemt Mosje aan het begin van de Tora-afdeling Wezot haBeracha de ‘man van G’d’ (Deut. 33:1). Deze titel kreeg Mosje pas bij het zegenen van de Joden, omdat alleen iemand die het Joodse volk verdedigt en prijst, door G’d wordt verheven.

In Wezot haBeracha staan belangrijke filosofische gedachten, waarvan we hieronder enkele laten volgen.

Dewariem 33:2:“Hij sprak toen: G’d kwam van Sinaï en ging vanuit Se’ier voor hen op, straalde van het gebergte Paran en kwam van myriaden van heiligen; uit Zijn rechterhand kregen zij een vuurwet.”

Weigering bij de volkeren

“Vanuit Seir ging Hij voor hen op”. Eerst richtte G’d zich tot de zonen van Esau, bewoners van Seir. Hij wilde, dat zij de Tora zouden aannemen, maar zij weigerden dit. “Hij straalde van het gebergte Paran”. G’d had zich verder gericht tot de zonen van Isma’el (de Arabieren), maar ook zij weigerden de Tora.

G’d openbaarde zich aan de afstam­melingen van Esau maar zij antwoordden G’d: “De Tora kunnen wij niet aanvaar­den, want onze voorvader Esau werd gezegend met de opdracht te leven bij het zwaard”. Toen bood G’d de Tora aan aan de afstammelingen van Lot, Ammon en Moav. En ook zij vroegen: “Wat staat er in die Tora?”. “Je mag geen ontucht plegen” antwoordde G’d. “De Tora is niet voor ons”, antwoordden zij. “Onze beide volkeren zijn juist ontstaan door de ontucht van de dochters van Lot met hun vader”.

Toen bood G’d de Tora aan de afstammelingen van Ismaël aan. “Wat staat erin?”, vroegen de Ismaëlieten. “Gij zult niet stelen”. “Wij stammen van Ismaël af; deze wet is niet voor ons”. Ieder volk op aarde kreeg de gelegenheid om de Tora te aanvaarden, zodat zij later niet zouden kunnen claimen, dat, indien G’d hen de Tora had aangeboden, zij ook de Tora hadden aanvaard.

Alleen het Joodse volk was bereid om de Tora te aanvaarden zonder naar de inhoud ervan te vragen en zij verklaarden “Na’asé weNisjma”: “Wij zullen doen en later wel begrij­pen”. Maimonides legt uit, dat G’d de volkeren benaderde door middel van zijn profeten, die de boodschap overbrachten.

Rechts en links

De Ga’on van Wilna (18e eeuw) legt naar aanleiding van de bezoeken, die G’d bracht aan de verschillende volkeren, uit, dat de volkeren voornamelijk negatief reageerden op de laatste geboden omdat de Tien Geboden op twee stenen tafelen waren geschre­ven (Sjemot 31:18). De eerste vijf uitspraken waren op de rechtersteen geschreven en de vijf laatste op de linkersteen. Omdat de niet-Joden van links naar rechts lezen, lazen zij eerst het linker blad, waar “gij zult niet moorden, overspel plegen of stelen” geschreven staat. De Joden lazen echter van rechts naar links en daarom lazen zij eerst het linkerblad, dat begon met “Ik ben HaSjeem, jullie G’d”. Dat bedoelde Mosje ook toen hij vlak voor zijn dood zei (33:2): “Uit Zijn rechterhand kregen zij een vuurwet”. Het Joodse volk kreeg de Tora op de Sinaï omdat zij zich direct naar rechts wendden.

De vuurwet

“Uit Zijn rechterhand kregen zij een vuurwet”. Wat wordt er met deze vuurwet bedoeld? De verklaarders geven ons verschillende inzichten. De Tora bestond al vóór de Schepping van het Universum. Voordat de Tora aan de mensheid werd gegeven, stond hij beschreven in zwart vuur op wit vuur in de Hemelhoogte. Het begrip van de spirituele voor-wereldse Tora als geschreven met zwart op wit vuur vereist enige uitleg. Volgens de Maharal (16e eeuw, Praag) symboliseren de kleuren wit en zwart de twee eigenschappen – liefde en waarheid. Hoewel dit mystieke begrippen zijn, valt dit ook natuurkundig te begrijpen: wit weerkaatst licht en geeft dit als het ware weg, hetgeen de gevende liefde symboliseert; zwart absorbeert – als het verwerven van kennis. De basis van de Tora is het witte vuur, liefde voor de mensheid. Als wij de Mitswot (geboden uit de Tora) bestuderen ontwaren wij het zwarte vuur, hetgeen betekent dat veel onderwerpen uit de Tora ook te vatten zijn met het verstand.

Een tweede uitleg uit de Midrasj – verhalende verklaring – benadrukt, dat de Tora temidden van vuur gegeven werd. De Engelen, die afdaalden met G’d op de berg Sinaï waren Engelen die in vuur en vlam stonden. De berg stond in vuur en vlam en de Tora werd gegeven door G’d, die ook een ‘verterend vuur’ wordt genoemd. Ook Mosje Rabbenoe kreeg iets mee van dat Hemelse vuur en moest zijn gezicht voor de mensen bedekken met een sluier.

Eenheid en koningschap

Dewariem 33:4-5:”De Leer gebood Mosje ons als erfstuk voor de gemeente van Ja’akov. Toen werd Hij in Jesjoeroen Koning, toen zich verzamelden de hoofden van het volk, de stammen van Israël bijeen.”

Volgens Rasjie betekent dit, dat G’d onder het Joodse volk (Jesjoeroen) steeds Koning is en dat het Joodse volk steeds het juk van Zijn heerschappij op zich draagt bij het gehele aantal van hun verzameling (iedereen dus). Hiermee wilde Mosje Rabbenoe aangeven, dat hij het Joodse volk de zegen waard vond omdat zij te allen tijde trouw zouden blijven aan G’d. Volgens een andere verkla­ring wilde Mosje Rabbenoe in deze zin tot uitdrukking brengen, dat alleen wan­neer zij zich tezamen verenigen en er vrede tussen de Joden is, G’d ook Koning is. Maar wanneer er onenigheid tussen het Joodse volk bestaat, wil G’d geen koning over hen zijn.

Alle regeringsvormen

Rabbi Jehosjoe’a Leib Diskin vertelde naar aanleiding van deze pesoekiem (verzen), dat iedere regering wetten naar eigen inzicht uitvaardigt. Wanneer er een andere regering komt, ontstaat er een andere wetgeving. De Tora van Mosje is anders. Haar wetten en Mitswot (geboden) zijn een eeuwige erfenis. De Tora die Mosje ons geboden heeft is een ‘Morasja’ (erfopdracht). Met een Jeroesja (erfenis) kan de erfgenaam alles doen wat hij wil. Maar een Morasja geeft de verplichting om dit onveranderd door te geven aan de kinderen. Daarom, zegt Rabbi Jehosjoe’a Leib, staat hier na de “eeuwige erfenis” van de Tora de vers Toen werd Hij in Jesjoeroen Koning, toen zich verzamelden de hoofden van het volk, de stammen van Israël bijeen. In deze laatste pasoek worden drie soorten regeringen aangeduid:

1. De monarchie, het koningschap;

2. De regering van de oudsten en hoofden, de oligarchie (`toen zich verzamelden de hoofden van het volk’);

3. Een republiek waar alle burgers van het land een bepaalde invloed uitoefenen (`de stammen van Israël bijeen’).

De opeenvolging van de pesoekiem (verzen) wil ons erop wijzen, dat de wetten van de Tora nooit zullen veranderen, onder welke regeringsvorm ze ook moeten worden toegepast.

Betekenis Jesjoeroen

Rabbi Ja’akov Zwi Mecklenburg (19e eeuw, Duitsland) geeft drie verklaringen op het woord ‘Jesjoe­roen’:

1. Het Joodse volk wordt Jesjoeroen genoemd omdat het woord Jesjoeroen van de stam ‘kijken en schouwen’ komt. Deze naam zou dan duiden op het feit dat de Joden op de berg Sinai de Sjechina (de G’ddelijke aanwezigheid) oog in oog aanschouwden.

2. De Ga’on Rabbi Elijahoe van Wilna (18e eeuw) zegt, dat het woord Jesjoeroen verband houdt met het Hebreeuwse woord voor ‘lied’ (sjiera). Dit duidt op het feit, dat de Joden bij de uittocht uit Egypte een groot lied aanhieven (Sjemot 15:1-18).

3. Een derde verklaring ziet in het woord Jesjoeroen het begrip ‘recht’ of ‘oprecht­heid’. Jesjoeroen zou dan duiden op de Tora, die in Jehosjoe’a 10:13 het ‘boek van oprechtheid’ wordt genoemd en de Mitswot – Tora-geboden – die ook recht worden genoemd, zoals er geschreven staat in Psalmen 19:9 “De opdrachten van G’d zijn recht”. Het woord Jesjoeroen zou dan slaan op het volk, dat de Tora en de Mitswot – geboden – aanvaard heeft.

De dood van Mosje

Aan het einde van de sidra – de Tora-afdeling Wezot haBeracha – wordt de dood van Mosje beschreven. 34:5-12 “Toen stierf daar Mosje, de dienaar van G’d, in het land Mo’av, op bevel van G’d.” 34:6 “En Hij begroef hem in het dal in het land Mo’av, tegenover Beet-Pe’or; en niemand kent zijn graf tot op deze dag.”

34:7“En Mosje was honderdtwintig jaar oud, toen hij stierf; zijn oog was niet verzwakt en zijn frisheid niet geweken.” 34:8“En de kinderen Israëls beweenden Mosje in de steppen van Mo’av dertig dagen; toen eindigden de dagen van het geween van de rouw over Mosje.” 34:9“En Jehosjoe’a, de zoon van Noen, was vervuld van de geest van wijsheid, want Mosje had zijn handen op hem gelegd; en de kinderen Israëls luisterden naar hem en deden, zoals G’d Mosje had bevolen.” 34:10 “En er stond niet nogmaals een profeet onder Israël op als Mosje, die G’d erkend heeft van aangezicht tot aangezicht.” 34:11“Bij al de tekens en de wonderen, die G’d hem zond te verrichten in het land Egypte, met Pharao en met al zijn dienaren en met geheel zijn land.” 34:12 “En bij geheel de sterke macht en bij geheel de grote verschrikking, die Mosje uitgeoefend had voor de ogen van geheel Israël.”

Mosje moest het hele land aanschouwen. Volgens Rabbi Jitschak Abarbanel (vijftiende eeuw) was het onmogelijk om op natuurlijke wijze het hele land te zien. Abarbanel legt uit, dat of de zintuigen van Mosje Rabbenoe veel gevoeliger waren dan die van ons, of dat Hasjeem (G’d) zijn gezichtsvermogen versterkte. Vele verklaarders zeggen dat Mosje Rabbenoe een gebod uit de Tora (“en sterf…”) opvolgde toen hij stierf. Abarbanel stelt nog, dat Mosje Rabbenoe niet een fysieke, natuurlijke dood stierf maar juist door zijn hechting aan G’d is overle­den.

Wie is de auteur van het einde van de Tora?

In het Talmoedtractaat Bawa Batra (15) wordt een meningsverschil tussen Tanna’iem (Misjna-geleerden) beschreven over de vraag wie deze laatste acht verzen uit de Tora geschreven heeft. Rabbi Jehoeda vraagt zich af of het mogelijk was dat Mosje gestorven was en toch de woorden“En Mosje stierf daar” schreef? Zijn antwoord is dat Mosje de hele Tora behalve de acht laatste pesoekiem (verzen) heeft geschreven. Vanaf daar schreef Jehosjoe’a (Jozua) verder.

Rabbi Sjimon is echter van mening dat Mosje de hele Tora heeft afgeschreven, dat G’d de laatste acht verzen dicteerde en Mosje ze `bedima’ – onder tranen heeft opgeschreven.

De dertiende eeuwse geleerden Ibn Ezra en Rabbenoe Mejoechas menen, dat Jehosjoe’a de laatste twaalf verzen heeft opgeschreven vanaf het begin van Dewariem hoofdstuk 34. Daar staat dat Mosje de berg Nevo opklom, waarna hij niet meer is afgedaald.

De Ga’on Rabbi Elijahoe van Wilna (18e eeuw) zegt dat bedima – ‘met tranen’ in het Hebreeuws betekent ‘verward’. Dat wil zeggen, dat de Tora, die al vele jaren vóór de Schep­ping van de wereld geschreven was in zwart vuur op wit vuur, in andere werelden andere letterverbindingen kent dan de Tora, die wij hier op aarde kennen. Op de berg Sinai, bij het geven van de Tora (Matan Tora), werden die verschillende letters tot woorden en zinnen gevormd zoals wij die nu kennen. De letters van de laatste verzen uit de Tora werden inderdaad wel door Mosje Rabbenoe geschreven maar pas ná de dood van Mosje werden de letters tot woorden samengevoegd.

Het graf van Mosje

Dewariem 34:6: “En niemand kent zijn graf tot op deze dag.” De verklaarders gaan uitvoerig in op het gegeven dat Mosje Rabbenoe een natuurlijke dood stierf, terwijl Elijahoe de Profeet in een storm hemelwaarts toog. De Ba’al haAkeda stelt dat de mens uit twee delen bestaat, lichaam en geest. De scheiding tussen deze twee delen tijdens het overlijden kan op drie manie­ren plaatsvinden:

1. Bij slechte mensen heeft de ziel grote moeite zich om zich los te maken van het lichaam om naar de Hemel te stijgen.

2. Ook bij Tsaddiekiem (heiligen), wiens zielekracht sterker is dan hun lichaam, lukt het de ziel niet altijd het lichaam ongeschonden te verlaten.

3. Mosje Rabbenoe was de hoogste van allen, lichaam en ziel waren eigenlijk volledig van elkaar gescheiden. Vandaar dat ook niemand zijn graf kent omdat er helemaal geen ontbinding op zijn lichaam van toepassing was. Het lichaam van Mosje Rabbenoe vermengde zich volledig met de aarde.

De 17e eeuwse commentator Chizkoeni meent, dat niemand zijn begraafplaats mocht weten, opdat later mensen geen onenigheid zouden krijgen over de vraag wie in zijn buurt begraven zou mogen worden. Bovendien zou zijn graf mis­schien misbruikt worden door zwarte magiërs. Ralbag (Rabbi Levi ben Gersjom, 14e eeuw) geeft drie andere redenen voor de geheimzinnigheid rond Mosje’s graf:

1. Opdat men hem niet tot een afgod zou maken, zoals bij sommige andere geloven gebeurd is;

2. Begraven is een vernederende bezigheid, die G’d hem wilde besparen;

3. Net zoals Mosje Rabbenoe tijdens zijn leven afgescheiden was van de rest van de mensheid, werd hij ook bij zijn dood apart gehouden.

Wie begroef?

Dewariem 34:6: “En hij begroef hem in het dal in het land Mo’av”. De vraag is wie Mosje begraven heeft. Naar de eenvoudige zin betekent de pasoek, dat G’d Mosje begraven heeft. Maar Rabbi Jisjmaëel (2e eeuw) is van mening dat Mosje zichzelf begraven heeft. Volgens Rabbi Owadja Sforno (16e eeuw, Italie) heeft de afscheidende ziel van Mosje het lichaam begraven. Ibn Ezra (13e eeuw) legt echter uit, dat Mosje een grot binnen ging en daar bedolven werd onder de aarde. De geleerden uit de Talmoed (B.T. Sota 13) verklaren, dat Mosje Rabbenoe niet gestorven is maar dat hij naar de Hemel gevaren is.

Grootste Profeet

Dewariem 34:10: “En er stond niet nogmaals een profeet onder Israël op als Mosje, die G’d gekend heeft van aangezicht tot aangezicht.”

De verklaarders vragen zich af wat het verschil was tussen de profetie van Mosje en de profetieën van alle andere profeten. Rabbi Chasdai Crescas (15e eeuw, Spanje) zegt dat een nor­male profetie in de natuur besloten zit. Mosje’s profetie was echter bovennatuur­lijk, zonder enige voorbereiding.

Wat betekenen de woorden “En er stond geen profeet onder Israël op als Mozes”? Betekent dit dan dat er onder de andere volkeren wel een profeet was als Mosje? Bil’am had ook een bovennatuurlijke profetie, maar zijn profetie was een speciale opdracht van G’d, opdat de volkeren niet zouden zeggen “Hadden wij ook een profeet als Mosje gehad dan hadden wij ook de Tora geaccepteerd”. Rabbi Jitschak Abarbanel (Spanje, 15e eeuw) is van mening dat Bil’am helemaal niets met profetie van doen had. Hij was een pure waarzegger en magiër. Alleen voor de gelegenheid werd hem de mogelijkheid gegeven om met G’d te spreken. Maar ook zijn ezelin vermocht het te spreken. Onder Israël waren profeten, onder de heidenen slechts waarzeggers en magiërs. Mosje was hun hoofd en hun belangrijkste profeet, Bil’am was de belangrijkste magiër.

Directe profetie

De uitdrukking “van aangezicht tot aangezicht” is moeilijk omdat er in principe in de Tora staat “Mijn aangezicht zal niet gezien worden”. Maimonides (1135-1204), in zijn Moré Newoechiem (Gids der Verdwaalden), zegt dat “van aangezicht tot aangezicht” hier moet worden opgevat als directe profetie. Mosje nam de profetie op een boven­zintuiglijke manier waar. Dit bleek onder andere bij de Openbaring op de berg Sinai. De rest van het volk hoorde slechts de eerste twee van de Tien Geboden. Mosje Rabbenoe hoorde alle.

Don Jitschak Abarbanel verklaart verder, dat het Joodse volk het G’ddelijke geluid slechts één keer hoorde terwijl Mosje dit con­stant hoorde. Andere verklaarders, zoals Rabbenoe Mejoechas (13e eeuw) leggen uit, dat tegen andere profeten zijdelings gesproken werd, maar tegen Mosje werd van aangezicht tot aangezicht gesproken; hij werd dus als het ware direct toegesproken.

Tekenen en wonderen voor heel Israël

Mosje wordt verder bejubeld om de tekenen en de wonderen die hij verrichtte. Ook andere profeten verrichtten grotere wonderen in de één of andere vorm. Maimonides legt uit, dat Mosje Rabbenoe in staat was openbare wonderen voor heel Israël te verrichten terwijl andere profeten slechts wonderen konden doen voor individuen. Nachmanides (13e eeuw, Spanje) wijst op veel wonderen, die ook door andere profeten in het openbaar voor iedereen werden gedaan. Nachmanides concludeert dan ook, dat hier in de Tora gedoeld wordt op de kwaliteit van de wonderen van Mosje Rabbenoe. Iets als Matan Tora, de wetgeving op de berg Sinai, is nooit eerder en nooit later gepresteerd. Ook de lengte van de wonderen van Mosje Rabbenoe was uitzonderlijk. Het Manna daalde veertig jaar neer in de woestijn. Ook de wonde­ren van het water uit de bron en de beschermende wolken en de vuurzuil duurden zeer lang. De Abarbanel merkt nog op, dat andere profeten de wonderen door middel van hun gebeden bewerkstelligden, terwijl Mosje Rabbenoe dit puur op uitspraak van G’d liet gebeuren.

Reacties zijn gesloten.