Parsja Simchat Tora/ Bereesjiet 5772

Simchat Tora, vreugde van de wet & sjabbat bereesjiet

Als wij de Tora op Simchat Tora afsluiten met parasja We-zot ha-beracha, komen wij in feite bij het hoogtepunt van Mosjés leven. Hij zegent Israël, op grootse wijze, en verwijst bij elke zegen naar een van de stammen. Er bestaan twee midrasjiem over de diepte en reikwijdte van deze zegen van Mosje.

1. Ja’akovs zegen Toen Ja’akov overleed, zegende hij zijn kinderen, de voorouders van wat later de twaalf stammen zouden worden. De Tora leidt zijn zegen ook in met de woorden ‘we-zot’, hetgeen ‘en dit’ betekent. “En dit zijn de woorden die hun vader (Ja’akov) tegen hen sprak” (Bereesjiet/Genesis 49:28).
Verbinding met Mosje’s zegen In de midrasj uit Bereesjiet Rabba wordt Ja’akovs zegen met die van Mosjé ver­bonden, omdat ze met dezelfde woorden beginnen. Ja’akov voorspelt: “In de toekomst zal er een man opstaan die jullie op dezelfde manier zal zegenen als ik. Zijn zegen zal beginnen waar die van mij is geëindigd” (Berees­jiet Rabba 100:13).
Ja’akov zegent zijn kinderen, waarbij hij een overvloedig land en vrijheid voorziet. Wij weten dat er nog zeer veel problemen zouden volgen. Het volk Israel bevond zich lange tijd in slavernij in Egypte, en pas toen G’d hen door middel van Mosjé daaruit verlosten, kon het naar Erets Jisraeel gaan. Op dat punt pakt Mosjé de zegen van Ja’akov op en gaat hij verder. Spirituele en lichamelijke band Deze midrasj verbindt de zegen niet alleen met het land, maar ook met de Tora, met de briet mila (de besnijdenis), het spirituele en lichamelijke verbond met G’d. Dit omdat de woorden ‘we-zot’ het begin vormen van zowel de zinsnede “En dit is de Tora” (Deuteronomium 4:44) als van “en dit is Mijn verbond” (Genesis 17:7).
De eerste zin zeggen wij als wij in de synagoge de Tora opheffen en aan de gemeenschap tonen, nadat eruit is gelezen. In deze midrasj geldt deze symbolische daad als een herbevestiging van het geestelijke verbond met G’d, en toont het tevens de zegen, zoals vroeger, toen in de Tempel aan de gemeenschap het brood werd getoond. Continuatie en vasthouden Het is niet voldoende om zelf gezegend te zijn; de zegen moet in elke generatie worden voortgezet.
We worden eraan herinnerd dat het onze taak is de zegening­en van onze voorouders door te geven. Het gaat dan specifiek om de zegeningen op het gebied van Tora en briet mila, dat hier het Joodse leven symboliseert. Ofwel: het beschermen van de verbondsrelatie tussen het Joodse volk en G’d.

2. Bile’ams zegen Een van de fascinerendste midrasjiem over deze zinnen is te vinden in Dewariem Rabba. Toen Mosjé Israel zegende, ging hij niet alleen door met Ja’akovs zegen maar gaf hij ook een extra zegen voor de mensen die eerder waren gezegend door Bile’am, de slechte profeet. Bile’am had Israel drie zegeningen gegeven (Numeri 24:10). Mosjé voegde hier vier aan toe om het totale aantal op zeven te brengen.
Bile’am had Israel namelijk zeven zegeningen moeten geven, vanwege de zeven altaren (Numeri 23:1 e.v.) die hij bouwde om het Joodse volk te vervloeken. Maar omdat hij het volk Israel zo haatte, was Bile’am niet in staat om 7 berachot, zegeningen te geven. Mosjé was echter een royaal mens en had Israel lief. Daarom kreeg hij de eer het aantal zegeningen voor Israel op zeven te brengen (Rabbi Bachja ibn Pakoeda wijst in de Tora vier plaatsen aan waarin Mosjé extra zegeningen geeft: in Exodus (39:43), Leviticus (9:23) en Deuteronomium (1:11) en deze parsja wezot habracha).

3. De moraal van het verhaal: doorgaan en toevoegen Wij leren zo dat het onze taak is de traditie van het zegenen voort te zetten. Tevens leren we dat we extra zegeningen kunnen toevoegen aan de zegeningen, die mensen, die niet echt goed zijn, hebben gegeven. Dat Bile’am een slecht mens was betekent echter nog niet dat wij mogen vergeten dat hij ook goede dingen heeft gedaan. Ook mag zijn slechtheid ons er niet van weerhouden zijn goede daden voort te zetten. Alles ontstijgende liefde Mosjés liefde en gulheid stelden hem in staat boven zijn haat jegens Bile’am uit te stijgen. Hij erkende Bile’ams zegeningen en voegde er enkele aan toe.
Deze eigen­schap wordt geprezen in de zin, waarin Mosjé een ‘iesj Elohiem’, een man G’ds, wordt genoemd. Zijn toewijding aan G’d stelde hem in staat om voort te zetten waarmee Bile’am was begonnen.

HALACHA VAN SIMCHAT TORA
De hele 8e dag van Soekkot (Sjemini Atseret genaamd, dit jaar 20 oktober) eet men in de Soekka maar zegt hierbij geen beracha. Daarna neemt men afscheid van de Soekka en zegt men de Jehie Ratson – `Moge het Uw wil zijn, o G’d, dat wij in de Soekka van de Leviatan mogen zitten’. De Leviatan is een grote vis maar het woord Leviatan betekent eigenlijk `begeleider’. De Soekka is een klein Heiligdom. We hopen dat we tot in lengte van dagen in G’ds schaduw mogen blijven zitten en G’d in de tijd van de Masjieach mogen `begeleiden’.
Tegen de avond van de achtste dag mag men wel het huisraad al uit de Soekka halen maar het niet op zijn plaats zetten omdat het anders zou lijken alsof men van de eerste dag Jom tov voorberei­din­gen treft voor de volgende dag Jom tov. Jom tov moet een rustpunt zijn. Ongebreideld voorbereiden voor de volgende dag, ook al is deze ook Jom tov, is niet geoorloofd. De laatste dag van het feest Sjemini Atseret, wordt Simchat Tora, Vreugde der Wet genoemd, omdat men op die dag de Tora uitleest (dit jaar 21 oktober). Dat is op zich al een reden voor vreugde. (Het volgende is geen minhag, gewoonte in Nederlandse gemeenten.

’s Avonds maakt men in sommige kehillot (gemeenten) na de Tefilla, het gebed, Hakafot, feestelijke rondgangen met de Torarollen rondom de Bima met zang en dans. Daarna brengt men de Tora-rollen terug naar de Ark, op één na, waaruit men voor drie mannen voorleest uit Parasjat Vezot HaBeracha (Devariem 33). Er zijn plaatsen waar men de afdeling over (het afleggen van) eden leest (Bamidbar 30). Na het lezen van Tora zegt men half-Kaddiesj en brengt het Sefer terug en daarna zegt men Alenoe). Birkat kohaniem, de priesterzegen In veel plaatsen is het de gewoonte dat de Kohaniem wel met Sjachariet, het ochtendgebed de priesterzegen uitspreken maar niet met Moesaf. Men vreest dat sommigen dan dronken zijn.

Simchat Tora Op de dag van Simchat Tora houdt men drie Sefariem, Torarollen achter na de Hakafot (die drie Torarollen worden niet teruggezet in de Heilige Ark). Men roept veel mensen op voor het lezen van parasjat Vezot haberacha uit één Tora-rol, en herhaalt die vele malen. Maar men beëindigt de parasja niet maar leest iedere keer tot Me’ona (Devariem 33:27) waarna men opnieuw begint bij Vezot haberacha. Ten slotte roept men alle kinderen op voor de alia ‘Kol hane’ariem.’ Kinderen De oudste onder hen (die Bar mitsva is) zegt de beracha en de rest luistert toe. Men leest voor hen de afdeling Hamalach hagoëel (De Engel die mij verloste (Bereesjiet 48:16)). Daarna leest men voor de Chatan Tora, bruidegom van de Tora, vanaf Me’ona (Devariem 33:27) tot het eind van de Tora. Men leest vervolgens voor de Chatan Bereesjiet, de bruidegom van Genesis, uit het tweede Sefer, Torarol.

Uit het derde Sefer leest men de Maftier, de opgeroepene voor het stuk uit de Profeten. In veel plaatsen is het de gewoonte om een belangrijk persoon op te roepen als Chatan Tora en zelfs als iemand al een keer werd opgeroepen tijdens Vezot haberacha mag hij als Chatan Tora of Chatan Bereesjiet worden opgeroepen. Wanneer men slechts twee Tora-rollen heeft, leest men uit de eerste Vezot haberacha en uit de tweede Bereesjiet. Daarna neemt men nog eens het eerste Sefer en leest daaruit de Maftier. Wat doen de bruidegoms? Het is de gewoonte dat de Chatan Tora en de Chatan Bereesjiet beloven geschenken te geven (voor Tsedaka, liefdadigheid) en al hun vrienden uitnodigen om de beëindiging van en het nieuwe begin van het lezen van Tora te vieren, want er staat geschreven in de Midrasj (aan het begin van Kohelet – Prediker): „En hij (koning Salomo) kwam naar Jeruzalem en hij stond voor de Ark van het verbond met G-d… en hij gaf een feest voor al zijn dienaren.” Daarop zei Rabbi Jitschak: „Dit leert ons dat men een feestmaaltijd geeft als men Tora beëindigt.” 

De Tora begint met de creatie van alles wat bestaat, o.a. duisternis en licht, de hemellichamen, water en land, alle planten en dieren en tenslotte mensen. G’d schiep dit alles uit het niet. Adam en Eva woonden in het Paradijs, de Tuin van Eden. Deze sidra draagt de naam ‘In een begin’ = B’reesjiet. Dit geschiedde in zes dagen; op de zevende dag heeft G’d gerust. G’d vaardigde één verbod uit: het eerste mensenpaar mocht niet eten van de Boom van Kennis van Goed en Kwaad. De slang brengt Eva ertoe toch een hap te nemen van een vrucht van deze boom en geeft ook Adam ervan.

Zij worden verbannen uit de Tuin opdat zij niet ook van de Boom van het Eeuwige Leven nemen. Vanaf dat moment moeten zij hard werken om in hun onderhoud te voorzien en de vrouw(en) zullen met pijn kinderen krijgen. De twee eerste kinderen van Adam en Eva heten Kaïn en Abel. Op een dag brengen beiden een offer voor G’d; dat van Kaïn wordt niet aanvaard, dat van Abel wel. Kaïn doodt zijn broeder; hij wordt veroordeeld om over de wereld te zwerven. Er volgt een geslachtsregister tot en met Noach. Sjet is het derde kind van Adam en Eva. Het morele niveau van de mensen is inmiddels zo laag gezonken, dat G’d besluit alle levende wezens te vernietigen. Alleen Noach en zijn gezin mogen in leven blijven omdat Noach genade in G’ds ogen vond.

VERDIEPING: BROEDERMOORD

“En toen stond Kaïn tegen zijn broer Hewel (Abel) op en doodde hem” (4:8). Eerst genieten dan bedanken De onenigheid tussen Kaïn en Hewel was in feite een ideologische strijd. Beiden hadden nagedacht over de taak en plicht van de mens in deze wereld. Kaïn meende, dat deze wereld niet zo maar een fysiek universum vormt. De mens kan en mag er direct van genieten – pluk de dag! Pas daarna hoeft hij G’d te danken voor Zijn goedheid. Deze levensvisie wordt verwoord in de pasoek, vers: “Maar na verloop van jaren bracht Kaïn van de vruchten van de aarde” (4:3). Nadat hij genoten had van de aardse voortbrengselen bracht hij een offer als dank. Kaïn offerde juist aardvruchten om duidelijk te maken dat ook het basale voedselpakket een Hemels geschenk is. Direct offeren: alles in dienst van G’d Zijn broer Hewel (Abel) daarentegen meende, dat er geen wezenlijk verschil bestaat tussen roechnioet en gasjmioet (spiritualiteit en lichamelijkheid).

Zelfs in deze fysieke wereld moet men alles pro Deo (lesjeem Sjamajiem) doen. Nog voordat men geniet van deze wereld, moet men reeds G’d offeren. Daarom staat er geschreven, dat “ook Hewel van de eerstgeborenen van zijn kleinvee als een offer voor HaSjeem bracht” (4:4). Hewel bracht zijn offer niet na afloop van het genot – zoals Kaïn – maar juist voordat hij genoot van deze wereld. Hewel offerde de prachtigste dieren om G’d te danken voor het aardse, dat direct bij het gebruik ervan in spiritualiteit moet worden omgezet. Daarom was hij er snel bij en offerde hij direct, zodat alles wat daarna zou komen duidelijk in dienst van de religie zou staan. Verheffing G’d accepteerde de opvatting van Hewel. Bij de geneugten van deze wereld moet men zich reeds direct op het Hemelse richten.

Daarom zei G’d tegen Kaïn: “Is het niet zo dat als u goed doet er verheffing is en als u niet goed doet bij de opening de zonde loert; naar u is haar verlangen maar u zult over haar heersen” (4:7). Door je a-priori en continu te richten op de wil van G’d is er inderdaad verheffing: het aardse wordt op een hoger plan getild. Los van het Hemelse Maar als we niet goed doen en het aardse als een aparte eenheid, los van het Hemelse beschouwen – dan loert daar de zonde. De fysieke lusten en passies laten ons zondigen tot de opening van het graf. ‘Naar u is haar verlangen’ betekent, dat wij deze aardse geneugten najagen. Maar ‘gij zult over haar heersen’ geeft aan, dat wij de negatieve energie positief kunnen kanaliseren als we altijd lesjeem Sjamajiem – met het oog op de Hemel – inklikken. Vergeestelijkte mensen horen in Hogere Werelden Kaïn vond, dat lichaam en geest twee aparte werelden vormen en spiritualiteit bij de Hogere sferen hoort.

Daarom meende hij, dat als hij zijn broer Hewel zou vermoorden, hij hem alleen maar een plezier zou doen door zijn ziel de vrijheid te geven om terug te keren naar Gan Eden, de Paradijselijke oorsprong van de geest. Dáár is de plaats van spiritualiteit! Geen misdaad Daarom meende Kain, dat het vermoorden van Hewel geen misdaad was. Hewel was volledig vergeestelijkt en hoorde in een hogere Wereld thuis. Toen G’d hem vroeg “Waar is Hewel, uw broer?”, antwoordde Kain, dat hij dat niet wist: “Ben ik dan mijn broers hoeder?”. Natuurlijk wist Kaïn dat hij Hewel vermoord had! Maar Kaïn dacht dat hij er niet voor hoefde te zorgen, dat zijn broer in deze aardse realiteit behoed zou worden en in leven moest blijven. De plaats voor vergeestelijkte mensen is in Hogere Werelden. G’ds antwoord G’d antwoordde hem: “De stem van het bloed van uw broer schreeuwt tot u vanuit de aarde” (4:10).

Deze wereld verdraagt geen moord. Daarom was de straf: “De aarde zal haar kracht niet meer aan u geven. U zult zwerven over de aarde”. Kain zou geen vaste bron van inkomsten meer hebben en altijd tot G’d moeten davvenen (bidden) voor zijn dagelijks brood. Daarmee maakte G’d Kaïn duidelijk dat Hij de manier van godsdienst van Hewel (Abel) meer apprecieerde. Ook in deze fysieke wereld moeten zelfs eten en drinken tot een offer aan G’d worden verheven. Bij alles moet men lesjeem Sjamajiem, voor G’d, bezig zijn (gebaseerd op Parsjiot hasjawoe’a lefie Chazal, overgenomen met toestemming van de auteur).

Reacties zijn gesloten.