Vier redenen voor het blazen op de sjofar op Rosj Hasjana
- In de Tora is de sjofar een alarmsignaal voor oorlog. Het gaat om de strijd tegen onze lagere driften. De sjofar herinnert ons aan de dag van de Hemelse berechting. Zijn we gestegen op de ladder van onze spirituele ontwikkeling?
- Toen we de Tora kregen op de berg Sinai was er veel en sterk sjofargeluid. Op Rosj Hasjana nemen we de Tora opnieuw aan. De Tora zet ons aan tot spirituele groei.
- Als een koning gekroond wordt, wordt er op trompetten of bazuinen geblazen. Op Rosj Hasjana kronen we G’d tot Koning van de wereld. Dit houdt in, dat we ons voornemen G’d blijvend te gehoorzamen.
- Het blazen op de sjofar herinnert ons aan de Offerande van Jitschak, de Akedat Jitschak. Waarom moeten wij G’d aan de Akedat Jitschak herinneren? G’d herinnert toch altijd alles? Eigenlijk herinneren wij voornamelijk onszelf daaraan. De sjofar laat ons herinneren hoe Awraham bereid was om alles te doen voor Hasjeem (G’d). Wij herinneren ons dat en proberen gelijk aan Awraham te worden, zoveel we kunnen.
Voordat we ons afvragen hoe we aan 100 sjofartonen komen, moeten we de bron vinden voor de drie verschillende sjofartonen. In de Tora staan er immers maar twee: Tekie’a en Teroe’a.
Het geluid van de Tekie’a lijkt duidelijk: een lange, continue, ononderbroken klank.
Het geluid van de Teroe’a is duidelijk een gebroken toon. Iemand, die vergiffenis moet vragen, voelt zich ‘gebroken’. Hoe moet zo’n gebroken toon klinken? Sommigen maakten van de Teroe’a een zuchtend geluid te maken: drie gebroken klanken. Maar in andere plaatsen was het traditie dat het een snikkend geluid moest zijn: negen korte, lage tonen.
Rabbi Abbahoe uit Caesarea combineerde alle mogelijke varianten en kwam zo op minimaal 30 tonen, die door verschillende omstandigheden werden uitgebreid tot 100 tonen. Alle 100 tonen zijn dus een enkele mitswa. We concentreren ons van het begin van het doen van een mitswa tot het einde van de mitswa op het doen van de mitswa. Daarom moet men niet praten tussen de 1e en de 100e toon.
HALACHA
teki’a = de langgerekte toon,
sjewariem = 3 korte stoten (met ieder een tijdsduur van 3 heel korte stootjes) en
teroe’a = 9 heel korte stootjes.
Deze laatste heel korte stootjes zijn de kleinste tijdseenheid van het sjofar-blazen.
In principe moet men als volgt blazen op de sjofar: de teroe’a bestaat uit 9 korte stoten.
Men blaast drie sjewariem achter elkaar en iedere sjewer heeft een lengte van 3 teroe’a-stoten, zodat ook de sjewariem de lengte heeft van 9 stoten.
Men moet er goed voor oppassen dat men de sjewariem niet uitrekt, zodat iedere sjewer 9 stoten duurt, want dan wordt de sjewer een teki’a en heeft men zelfs achteraf gezien zijn plicht om ook een sjewer-toon te blazen niet voldaan.
LENGTE VAN EEN TEKI’A (lange toon)
De teki’a is een enkele, ongebroken langgerekte bazuin- of trompettoon. De teki’a duurt even lang als het tussenstuk van blazen tussen de twee teki’ot.
Wanneer men teki’a – sjewariem – teroe’a – teki’a blaast (tussenstuk is dan sjewariem – teroe’a), moet iedere teki’a even lang duren als een sjewariem met een teroe’a samen, dus minimaal zo lang als 18 hele korte stootjes.
En als men teki’a – sjewariem – teki’a blaast, moet de teki’a minimaal even lang zijn als de sjewariem,(die het tussenstuk vormt) dat wil zeggen als 9 hele korte stootjes. En zo ook bij teki’a – teroe’a– teki’a (waarbij de teroe’a het tussenstuk vormt).
Bij het blazen voor het begin van tefillat Moesaf (het extra gebed) moet men de sjewariem en de teroe’a in één adem blazen en daarom moet degene die de noten voorzegt, de matki’a, in één keer zeggen: „sjewariem-teroe’a.”
Wanneer men tijdens de herhaling van Moesaf blaast, blaast men in twee ademstoten.
In Nederland blaast men op Rosj Hasjana voor Moesaf:
- drie maal: tekia – sjewariem/teroe’a – tekia,
- drie maal: tekia – sjewariem – tekia en
- drie maal: tekia – teroe’a – tekia.
Dit is een oude en goede minhag, gebaseerd op o.a. de sidoer Rasji.
Blazen in de herhaling van Moesaf
In de herhaling van de Moesaf blazen we:
- 1 x tekia – sjewariem/teroe’a – tekia na de Malchoejot (verzen over G’ds koningschap),
- 1x tekia – sjewariem – tekia na de Zichronot (verzen over herinneren) en
- 1 x tekia – teroe’a – tekia na de Sjofarot (verzen over de sjofar).
Elke twijfel wordt slechts 1 x geblazen omdat we alle mogelijke combinaties al bij het eerste sjofarblazen hebben vervuld en de gemeente niet al te veel willen ophouden.
Voor Een Kelokenoe blazen we daarna nog eens:
- drie maal tekia – sjewariem/teroe’a – tekia,
- drie maal tekia – sjewariem – tekia en
- drie maal tekia – teroe’a – tekia.
Na Alenoe blazen we nogmaals drie maal tekia – sjewariem/teroe’a – tekia, drie maal tekia – sjewariem – tekia en drie maal tekia – teroe’a – tekia, totaal 100 tonen.
Sjewariem/teroe’a
De vraag is hoe men de sjewariem/teroe’a van de tekia – sjewariem/teroe’a – tekia moet blazen: als een eenheid zonder onderbreking of als twee afzonderlijke tonen, dus met enige onderbreking.
Rabbenoe Tam meent dat men deze twee tussentonen sjewariem/teroe’a als twee afzonderlijke tonen, dus met onderbreking blaast maar rabbijn Riets Ge’ot meent dat men beide tonen sjewariem/teroe’a zonder onderbreking blaast.
De Nederlandse minhag luidt, dat wij in principe paskenen (beslissen) volgens de mening van Rabbenoe Tam maar ook rekening houden met de opvatting van de Riets Ge’ot. Dit laatste doen we voor Een Kelokenoe.
Het grote publiek zal dit minieme verschil in blazen ontgaan, maar de kenners (en de lezers van dit stuk dus ook) spitsen hierbij hun oren.
Rabbijn R. Evers,
rabbijn van het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap