Op Soekot zitten we niet comfortabel maar in een gammele hut

We hebben tot uiterlijk elf uur de tijd om op deze eerste dag Soekot onze gebeden te zeggen, te lajenen en een droosje uit te spreken c.q. aan te horen. We zijn weliswaar in sjoel, maar onze sjoel is uitgeweken naar een zaal van een restaurant, niet in maar vlakbij onze vaste stek in het Amstelland ziekenhuis. Want het ziekenhuis maakt zich op voor de tweede golf van Corona. Daarom een korte droosje, een beschouwing in slechts weinig woorden.

Ruben Vis, CIZ-sjoel, eerste dag Soekot 5781 – 2020

Eerst wil ik een heel groot compliment geven aan de CIZ-sjoelcommissie, de vrijwilligers, de contactcommissie. Al meer dan een half jaar is niets hen te veel om deze gemeenschap draaiend te houden, steeds door te blijven gaan en wegen te vinden om ons bijeen te houden, bijeen te brengen en onder uiterst moeilijke en steeds veranderende omstandigheden een ongelooflijke inzet te plegen. Het geldt voor hen, jullie, en voor al die andere bestuurders, rabbijnen, voorgangers en vrijwilligers in de rest van Amsterdam/Amstelveen en de andere delen van Nederland. Eigenlijk komt nu pas naar buiten hoe groot, hoe onbegrensd, hun toewijding is voor de sjoel, voor de kehilla, voor de gemeenschap.

Het is weliswaar niet om een leuke reden dat we onze vaste plek moeten verruilen voor een andere, onwennige, ongemakkelijke en ook onzekere plek, maar dat te doen voor eerste dag Soekot is wel de beste dag van het jaar daar voor.

Soekot, waren het werkelijk hutten? Ik heb die vraag behandeld in mijn artikel voor het meest recente nummer van De Mitswe, het blad van de CIZ-sjoel. En als het hutten waren, waren het dan hutten om in te wonen in de woestijn of waren het hutten die gebruikt werden bij de oogst en als ze bij de oogst werden gebruikt was het dan in de oogsttijd van deze periode, Chag Hasoekot, of van Sjavoe’ot, zoals we over Boaz in megillat Ruth lezen.
Of waren het de hutten die de pelgrims bewoonden, waar ze in sliepen en verbleven als ze naar de tempel kwamen op de drie regaliem, Sjavoe’ot, Soekot en Pesach?

De soeka, een gammele hut. Zwanenburgwal, Amsterdam, eind 19e – begin 20e eeuw

De Britse opperrabbijn Hart Lyon, benoemd in 1757, stelde eens het volgende*: waarom worden kinderen niet aangemoedigd om Ma nisjtanna te vragen wanneer we ons vaste huis verlaten en in de soeka zitten te eten?
Geen gek idee als we zien dat er wel drie, vier redenen zijn waarom we in soekot zouden zitten.

Chief Rabbi Lyon zegt: Als een jood zijn vaste comfortabele verblijf verlaat voor een onzekere locatie, verbaast dat niet. Maar wanneer het kind de vader in het eigen huis met comfort aan het hoofd van zijn mooi gedekte tafel ziet zitten, dan roept dat vragen op. Dan zegt het kind Ma nisjtanna? Dan zegt het kind: Ma Nisjtanna halaila haze mikol halelot. Wat is het verschil tussen deze avond – halaila haze en alle andere avonden – mikol halelot?
Waarbij laila avond, nacht ook staat voor: deze donkere tijd, deze galoet, en alle andere avonden voor alle andere donkere tijden, alle andere galoejot, oorden van onze verbanning. Die vraag houdt ons op Sederavond bezig – waar we de bevrijding vieren vanuit onderdrukking.

Op Soekot daarentegen zitten we niet comfortabel maar in een gammele hut. Terwijl zoals we zagen, de soeka ons doet herinneren aan G’ds aanwezigheid, aan Zijn wolken van G’ddelijke bescherming, aan de oogst-inhalers en hun hutten op de velden en aan de hutten die de pelgrims bewoonden, waar ze in sliepen en verbleven als ze naar de tempel kwamen op de drie regaliem.

Allemaal gebeurtenissen van Joodse vrijheid, waarnaar we steeds zo innig verlangen. Daarmee is de soeka dus geen verblijf van galoet maar van ge’oela en is het voor het kind helaas niet vreemd dat we ons vaste comfortabele verblijf verlaten voor een onzekere locatie. Het kind weet dat we steeds van huis en haard verdreven worden, dat is een rode draad in onze geschiedenis. En enigszins is het ook zo voor ons, zoals wij nu hier zitten in een onzekere, onbekende en niet vaste locatie.

De onzekerheid van ons bestaan en het vertrouwen op HKB”H, dat symboliseert de Soeka ook. Laten we daarom hopen dat zoals de Soeka een symbool is van de ge’oela de verlossing, ons verblijf hier in deze tijdelijke, onwennige sjoel-behuizing ook ons dichter bij de ge’oela kan brengen.

[* Zie Rabbi M. Smith, History of the Chief Rabbinate, in: Hama’or, The Light, vol. 5-1, april-mei 1967]

Reacties zijn gesloten.